id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34652 | barouche | calèche: klęš (Herten) | Vierwielig rijtuig voor vier personen, die per twee tegeonver elkaar zitten, met twee deurtjes en met alleen een achterkap. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 14; monogr] I-13 |
31378 | bastaardvijl | bastaard: bastǝrt (Herten) | Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g] II-11 |
32042 | bedekte zwaluwstaart | verdekte hoekzwalgenstaart: vǝrdęk˱djǝ hōk˲žwalgǝštɛrt (Herten), verstek hoekzwalgenstaart: vǝrštē̜k hōk˲žwalgǝštɛrt (Herten) | Haakse zwaluwstaartverbinding waarvan de zwaluwstaartvormige pennen tot ongeveer 2/3 van de houtdikte in elkaar gewerkt zijn en de overblijvende delen in verstek tegen elkaar geplaatst zijn. Zie ook afb. 136. [N 54, 55e] II-12 |
21546 | bedelen | bedelen: bę̄dǝlǝ (Herten), zich inbedelen: zex enbę̄dǝlǝ (Herten) | Het vragen van een moerloze zwerm om een plaats bij een naburig volk. Wanneer een zwerm moerloos blijft, is hij praktisch ten dode opgeschreven. Eén van de mogelijkheden tot overleven is een plaats te vragen bij een andere zwerm. Eeckhout (pag. 129) zegt dat haar informanten het begrip bedelen bij bijen als onbestaand beschouwen. Dit verschijnsel noemen zij roven. [N 63, 61b] II-6 |
25448 | bederven, gezegd van pekel | rot: rǫt (Herten) | De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.] II-1 |
34540 | bedorven ei | rot ei: rot ęi̯ǝ (Herten) | [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12 |
33344 | bedrijfsgedeelte van het boerenhuis | stallen: štɛl (Herten), stelling en schuur: ~ ɛn šȳr (Herten) | Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.] I-6 |
32123 | beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts | schepguts: šø̜p˲gø̜ts (Herten), steekbeitel: štē̜k˱bęjtǝl (Herten) | In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f] II-12 |
33660 | beemd | band/bend: bānjtj (Herten), bē̜nj (Herten), bē̜njtj (Herten) | Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8 |
20933 | beet | slijtsel: šlītsǝl (Herten) | De slijtage aan zowel de kammen van het aswiel als aan de staven van het rondsel. [N O, 14g; Jan 109; Coe 84; Grof 105; N O, 11o] II-3 |