32585 |
mestkar |
mestkar:
[mest]kɛr (L330p Herten)
|
De kar waarmee men stalmest naar het land vervoerde. Als deze kar niet uitsluitend voor het vervoer van mest bestemd was, werd ze na het mestuitrijden gereinigd. Als mestkar gebruikte men meestal de korte kar (L 115 vroeger, 159a, 163, 192a vroeger, 192b, 209, 216, 246 vroeger, 248, 265, 265b, 266, 288, 289, 290, 292, 320a, 324, 331, 331b, 369, 422), de slagkar (L 115 later, 192a later, 246 later, 247, 248, 265b, 270, 292, 294, 318b, Q 27, 191, 204a) en de aardkar (L 289, 314, 360, 364, 366, 367). Voor deze kartypen zij verwezen naar de aflevering betreffende de (oude) landbouwvoertuigen e.a.. Termen als mestwagen wijzen op een moderner vervoermiddel, dat - ook al is het tweewielig - wagen wordt genoemd, omdat het met luchtbanden is uitgerust. [N 11A, 7; N 17, 2a + 3a + 8 add. + 15b; A 42, 8a + b; monogr.]
I-1
|
32839 |
mestplakken verspreiden |
flaters uitereenhouwen:
flātǝrs˱ utręi̯nhǫu̯ǝ (L330p Herten)
|
De koemestplakken in de wei met een riek of schop uit elkaar slaan, om te voorkomen dat er zich op die plekken schitbossen vormen. [NM, 8b; N 11A, 40b; div.; monogr.]
I-2
|
33408 |
mestplank onder de zitstokken |
mestzolder:
męszø̜ldǝr (L330p Herten)
|
De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g]
I-6
|
31389 |
mesvijl |
mesvijl:
mɛts˲v ̇īl (L330p Herten)
|
Vijl die wordt gebruikt voor het vijlen van zeer scherpe hoeken. Het blad van deze vijl lijkt op het blad van een mes en loopt naar de punt toe spits uit. Zie ook afb. 105. [N 33, 95]
II-11
|
25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
los:
los (L330p Herten)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
31862 |
met de draad mee schaven |
met de draad met schaven:
met ˲dǝn drǭt met šāvǝ (L330p Herten)
|
In de richting van de houtvezels schaven. [N 53, 114]
II-12
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
štōǝtǝ (L330p Herten)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugzetten:
tryk˲zętǝ (L330p Herten)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
eŋ štǭn (L330p Herten)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
wijde gang:
wii̯ǝ gaŋk (L330p Herten)
|
[N 8, 78b]
I-9
|