34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkǫrf (L330p Herten)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
33687 |
mulle grond |
moude:
mau̯w (L330p Herten)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
32043 |
mussenstaart |
mussenstaart:
møsǝštɛrt (L330p Herten)
|
Haakse hoekverbinding waarbij de pennen en gaten recht zijn in plaats van zwaluwstaartvormig. [N 54, 55i]
II-12
|
30091 |
muur |
muur:
mū.r (L330p Herten)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
30264 |
muurblokken |
klossen:
kløs (L330p Herten)
|
Vierkante houten blokjes die men in de muur metselt, om er later de dagstukken van de deur op vast te maken. Volgens de invuller uit L 210 werden muurblokken in het noorden van Nederlands Limburg niet toegepast. [N 32, 11c; N 55, 19b; monogr.]
II-9
|
30231 |
muurdam, penant |
pilaar:
pilē̜r (L330p Herten)
|
Betrekkelijk smal stuk muur tussen twee vensters of tussen een venster en een andere muur. [N 55, 75; N 32, 12b; N 32, 14; monogr.]
II-9
|
31223 |
muurnaald |
pin:
pen(ǝ) (L330p Herten)
|
Een lange, dunne ijzeren pin met oog waarmee bij het plaatsen van huisbellen het ijzerdraadje door de muur kon worden gestoken. Zie ook Vuylsteke (pag. 100) s.v. muurnaald. [N 33, 316]
II-11
|
30205 |
muurplaat |
muurplaat:
m ̇ūrplāt (L330p Herten)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
28952 |
naad |
naad:
nǭt (L330p Herten)
|
Verbinding die ontstaat bij het aanelkaarnaaien van twee stukken van een stof (Van Dale, pag. 1769). [Wi 5; S 25; Gi 1.IV, 14]
II-7
|
29073 |
naadloze rug of middenrug |
rugpand zonder naad:
rokpanjtj ˲soŋǝr nǭt (L330p Herten)
|
Middenrug zonder naad. Volgens de informanten van L 416, P 52 en Q 88 betreft een dergelijk onderdeel een sportjas of blazer. [N 59, 87]
II-7
|