e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
open zwaluwstaart onverdekte hoekzwalgenstaart: ǫnvǝrdęk˱djǝ hōk˲žwalgǝštɛrt (Herten) Haakse hoekverbinding waarbij de uiteinden van de beide stukken hout van zwaluwstaartvormige pennen voorzien zijn. Het kopshout van beide reeksen pennen is op de buitenhoek zichtbaar. Zie ook afb. 135. [N 54, 55d] II-12
openpersen oppersen: oppɛrsǝ (Herten) De naden aan weerszijden platpersen of openpersen. [N 59, 186] II-7
opgroeiend jong kipje pulletje: pø̜lkǝ (Herten) Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c] I-12
ophaler aantrekker: āntrękǝr (Herten) Metalen staaf met een vlakke baan met in het midden een uitholling die over de klinknagel past. De ophaler dient om de rand van het gat van de aaneen te klinken delen vlak te slaan waardoor deze tegen elkaar aan komen te liggen. Zie ook afb. 180a. [N 33, 321; N 64, 74b; N 66, 20b] II-11
ophanger stropje: štrø̜pkǝ (Herten) Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7
oplegger platte scharnier: plat(ǝ) šǝrnēr (Herten) Scharnier dat niet in het hout wordt ingelaten, maar er bovenop gespijkerd of geschroefd wordt. Het 'Bergse scharnier' heeft twee zwaluwstaartvormige bladen die met een losse bout aan elkaar zijn bevestigd. Zie ook afb. 61. [N 54, 82] II-9
oplegslot opdekslot: ǫp˱dękšlǭt (Herten) Slot dat aan de binnenzijde van een deur op de deurstijl wordt geschroefd. Over het 'Frans slot' merkt Zwiers I op pag. 402 op: ø̄Het doet dienst als dag- en nachtslot, en is daartoe voorzien van drie schotels of schieters. Des nachts worden alleen de twee uiterste schotels gebruikt, welke in werking treden door het tweemaal omdraaien van den sleutel. Bij éénmaal omdraaien springt alleen de middelste schieter terug, die aan de binnenzijde aan den knop, welke zich ter rechterzijde van het slot bevindt, kan worden teruggetrokken, zonder dat van den sleutel behoeft te worden gebruik gemaakt.ø̄ [N 54, 102] II-9
opleppen oplebberen: oplɛbǝrǝ (Herten) Een big met koemelk grootbrengen. [N 19, 16; N 19, 15; monogr.] I-12
opper huist: hū.st (Herten) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oppoken oprochelen: oprǭxǝlǝ (Herten) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1