31963 |
aaneenschroeven |
aaneenschroeven:
ānęjnšruvǝ (L330p Herten),
ānęjnšrūvǝ (L330p Herten)
|
Twee stukken hout aan elkaar schroeven. [N 53, 153b]
II-12
|
26609 |
aangeladen, toegemalen |
toegesmeerd:
tugǝšmērt (L330p Herten),
verstopt:
vǝrštoptj (L330p Herten)
|
Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147]
II-3
|
29053 |
aangesneden beleg |
aangesneden bezetsel:
āngǝsnejǝ bǝzetsǝl (L330p Herten)
|
Aangeknipt belegsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelegɛ.' [N 59, 114b]
II-7
|
34193 |
aangetaste uier |
krank kwartier:
kraŋk kwartēr (L330p Herten)
|
De door ontsteking aangetaste uier of één van de kwartieren die aangetast is. [N 52, 6b; A 48A, 10c, 11b; monogr]
I-11
|
22794 |
aanlopen |
aanlopen:
ānlǫwpǝ (L330p Herten)
|
Het, na stilstand, weer gaan draaien van de molen nadat de vang gelicht is. [N O, 13c]
II-3
|
26593 |
aanmalen |
aanmalen:
ānmālǝ (L330p Herten)
|
Met een nieuwe of pas gescherpte molensteen beginnen te malen. In P 51 bracht men daarbij een hoeveelheid zemelen als eerste ø̄maalgoedø̄ tussen de stenen. Men noemde dit: een beetje zemelen tussenbrengen (ǝ betskǝ zēmǝlǝ tøsǝbreŋǝ). Zie ook het lemma ɛin het gemaal brengenɛ.' [N O, 36h; Vds 163; Jan 263; Coe 203; N O, 34q; monogr.]
II-3
|
28929 |
aanmeten |
meten:
mē̜tǝ (L330p Herten)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
18887 |
aanstaan |
vaardig zijn:
vē̜rdex ˲zēn (L330p Herten)
|
Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.]
II-9
|
34148 |
aanstieren |
laten dekken:
lǭtǝ dɛkǝ (L330p Herten),
naar de stier gaan:
nǭ dǝ štīr gǭn (L330p Herten)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
30726 |
aantrekken |
aandrogen:
āndrø̄gǝ (L330p Herten),
aantrekken:
āntrękǝ (L330p Herten)
|
Gezegd van verf of vernis die na het opstrijken droog en vast wordt. [N 67, 74a]
II-9
|