e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schietbeitel schietbeitel: šēt˱bęjtǝl (Herten), smalle kapbeitel: šmālǝ bęjtǝl (Herten) Houtbeitel met een vrij dik en smal beitelblad, dat aan de voorkant een smalle, schuingeslepen zijde heeft. De schietbeitel wordt gebruikt voor het kappen van smalle gaten, bijvoorbeeld voor houtverbindingen. Zie ook afb. 66. [N 47, 11d; N 53, 38; monogr.] II-12
schieter anker: aŋkǝr (Herten), pen: pɛn (Herten), pin: pen (Herten), zwaluwenstaartanker: žwalǝgǝštę ̞rt˱aŋkǝr (Herten) Dat deel van het anker dat aan de buitenkant van de muur zichtbaar is. In L 321 kon de schieter in allerlei modellen uitgevoerd zijn. Zo kende men schieters in de vorm van een X, een S en een T. ook werd gebruik gemaakt van gevelijzers die waren gevormd als een hoefijzer. Zie ook afb. 72. [N 31, 38a; N 54, 124b; monogr.] II-9
schietlood schietlood: šē.tlōǝt (Herten), šētlūǝt (Herten, ... ) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.] || Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.] II-12, II-9
schijfbanden klembanden: klɛmbɛnj (Herten) De metalen banden om de twee schijven van het rondsel. Zie ook afb. 58. In l 318 en l 321 ontbraken deze banden; daar waren de rondselschijven van ijzer. [N O, 14f] II-3
schijven schijven: šīvǝ (Herten) De twee ronde schijven van het rondsel waartussen de staven zijn bevestigd. Zie ook afb. 58. [N O, 14c; Vds 96] II-3
schijveneg, vleugeleg schijf[eg]: šīf˱[eg] (Herten) Een schijveneg is eigenlijk geen eg in de oorspronkelijke zin van het woord. Het is een dooreen tractor of door twee paarden getrokken werktuig, dat in wezen bestaat uit een aantal schotelvormige schijven, verdeeld over twee assen die met elkaar een verstelbare stompe hoek vormen. Zie afb. 65. Doordat de schijven schuin staan ten opzichte van de trekrichting, snijden ze met hun randen wringend door de grond. De grond wordt zo losgemaakt en verkruimeld. In dit lemma zijn ook termen opgenomen die verkregen werden door de woordvraag vleugeleg. Dat schijnt een op de schijveneg gelijkend werktuig te zijn, dat in plaats van geheel ronde, sterk gekartelde schijven ("schotels met happen eruit") heeft. Zie afb. 66. Hoe ''eg'' en ''eg'' moeten worden opgevat, is aangegeven in het lemma ''eg''. Voor het variantgedeelte ''wel'' zie men het lemma ''landrol''. [N 11, 72f + h; N 11A, 153 + 169d + h; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
schilder schilder: šeldǝr (Herten), verver: vęrvǝr (Herten) Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.] II-9
schilderen, verven verven: vęrvǝ (Herten) Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.] II-9
schildersbedrijf, -ambacht schildersbedrijf: šeldǝrs˱bǝdrīf (Herten) [N 67, 99d] II-9
schilderskam houtkleurkam: hǫwtklø̄ǝrkam (Herten  [(meervoud: hǫwtklø̄ǝrkɛm)]  ), kam: kamp (Herten), rubber kam: røbǝr kamp (Herten), stalen kam: štǭlǝ kamp (Herten) Grofgetande kam van staal, kurk of rubber die onder meer wordt gebruikt bij het imiteren van hout. Zie ook afb. 99. [N 67, 59] II-9