e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sorteren met de machine sorteren: sǫrtērǝ (Herten) Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33] I-5
sousbras sousbras: subrāš (Herten), zweetlap: (mv)  žwęjtlęp (Herten) Schuingesneden zemen of gummi lapje, in de armsgaten van japonnen en mantels gedragen tegen het doorzweten in de oksels. [N 59, 132] II-7
spaak plat gespeekte: plat gǝšpęi̯ktjǝ (Herten), rond gespeekte: ronj gǝšpei̯ktjǝ (Herten), spaak: špāk (Herten), speek: špęi̯k (Herten), speken: špęi̯kǝ (Herten) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spaanders spenen: špēn (Herten), špīn (Herten) De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.] II-12
spade, spitschop graafschup: gr̄a.f[schup] (Herten), schup: šø̜p (Herten), steekschup: štę̄k[schup] (Herten) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spalter spalter: špaltǝr (Herten) Platte kwast met lang, veerkrachtig haar dat in een blikken bus is aangebracht. De spalter doet vooral dienst bij het imiteren van houtsoorten. Zie ook afb. 93a. [N 67, 36a] II-9
spanbalk spanbalk: španbalǝk (Herten) De balk die tussen de ijzerbalk en de penbalk bevestigd is. [N O, 29f] II-3
spanblokje spanblokje: španblø̜kskǝ (Herten) Elk van de houten blokjes of plaatjes die tussen de bekken van de lijmknecht of bankschroef worden aangebracht ten einde het werkstuk bij het vastklemmen niet te beschadigen. [N 53, 221a; monogr.] II-12
spanlat van de spanzaag koppelhoutje: kǫpǝlhø̜jtjǝ (Herten), spanlatje: španlɛtjǝ (Herten), spanstekje: španštɛkskǝ (Herten), spanwig: španwex (Herten) Latje waarmee het spantouw aangedraaid wordt om de zaag op te spannen. Om te voorkomen dat het touw ontspant, zet men het latje vast achter de spanregel. Zie ook afb. 18. [N 53, 8b; N I, 1b; monogr.] II-12
spanregel van de spanzaag brug: brø̜k (Herten), lat: lat (Herten), spanhout: španhǫwt (Herten), spanlat: španlat (Herten) De houten lat die de twee spanzaagarmen in het midden met elkaar verbindt. Achter de spanregel wordt de spanlat vastgezet die ervoor zorgt dat het zaagblad op spanning blijft. Zie ook afb. 18. [N 53, 8f; N I, 1, add.] II-12