e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speelman, klapspaan speelman: špēlman (Herten) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speen van de koe deem: dēm (Herten) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
speerhaak speerhaak: špē̜rhǭk (Herten) Een klein soort aambeeld met twee spitse hoorns dat door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het smeden van kleine voorwerpen, het buigen van kleine ringen en het haaks omzetten van stroken plaatijzer. Doorgaans is één hoorn rond en de andere vierkant. De speerhaak wordt met zijn staart, het aangepunte uiteinde aan de onderzijde van het werktuig, in een houten blok of in de bankschroef vastgezet. Zie ook afb. 18 en 19. De woordtypen varkensrug (Q 117, Q 118), korte ezel (L 329) en klopijzer (L 423) zijn benamingen voor een kleine speerhaak waarvan het werkvlak een lichte bolling vertoont. Het werktuig wordt door Van Houcke (pag. 98) ɛketelmakersbegorieɛ genoemd. Het woordtype kromme staak (L 329) is de benaming voor een L-vormige speerhaak. Dit gereedschap wordt door Van Houcke (pag. 97) ɛplaatwerkersbegorieɛ genoemd.' [N 33, 43; N 64, 34a-c; N 66, 14a-c] II-11
spekhaak vleeshaak: vlęjshø̜ǝk (Herten) De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.] II-1
speld spang: špaŋ (Herten) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] II-7
spelden afsteken: āfštē̜kǝ (Herten), spelden: špɛljǝ (Herten) Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34] II-7
speldenkussen spangenkussentje: špaŋǝkø̜skǝ (Herten) Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr] II-7
spenen verspenen: vǝršpēǝnǝ (Herten) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
speun haakse pivot: hǭksǝ pivō (Herten) Soort scharnier voor kleine deuren. De speun bestaat uit een plaatje met kleine stift dat op de boven- en onderkant van kleine deuren, bijvoorbeeld van kasten, wordt aangebracht. In de omtimmering daartegenover wordt een vergelijkbaar plaatje met gat geschroefd waarin de stift van de speun kan worden gestoken. [N 54, 91; monogr.] II-9
speunmal speunmal: špø̄nmal (Herten) Mal waarmee speunen op de zijkant van een deur kunnen worden afgeschreven. Een speun is een soort scharnier die vooral bij kleine deuren wordt aangebracht. Zie ook afb. 106 en het lemma ɛspeunɛ in Wld II.9, pag. 138. Het werken met de speunmal werd in L 387 afkruisen (āfkrȳtsǝ) genoemd.' [N 53, 196b] II-12