31766 |
stelknoppen |
knoppen:
knȳp (L330p Herten),
(enk)
knup (L330p Herten),
verstelknoppen:
vǝrštęlknȳp (L330p Herten
[(enkelvoud: vǝrštęlknup)]
)
|
De knoppen aan de onderzijde van de spanzaagarmen, waartussen het blad van de spanzaag bevestigd is. De enkelvoudige opgaven uit het lemma kunnen ook verwijzen naar de handgreep die aan sommige spanzagen zoals de draaizaag en de schulpzaag bevestigd is en het mogelijk maakt het zaagblad te draaien. Vgl. ook woordtypen als handgreep, handvat en snade. [N 53, 8d; N I, 1d]
II-12
|
30018 |
stelling |
bok:
buk (L330p Herten)
|
Doorgaans uit drie poten opgebouwde stellage waar de mortelbak tijdens het vullen op wordt geplaatst. De stelling wordt ook gebruikt bij het beladen van het steenbord. Zie ook afb. 23. Met de termen 'bok' of 'schraag' duidde men in Q 121 een houten schraag met uitstekende dwarsplanken aan. Op de planken werden op heuphoogte van de metselaar de mortel en de stenen gedeponeerd zodat deze zich niet te diep hoefde te bukken. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(mortel)-', '(spijs)-' etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 45c; monogr.; div.]
II-9
|
25966 |
stellingmolen |
stellingmolen:
štęleŋmø̄lǝ (L330p Herten)
|
Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j]
II-3
|
31217 |
stelring |
klemring:
klɛmreŋk (L330p Herten)
|
Ring die verschuifbaar op een as is aangebracht en met behulp van een schroef op de gewenste plaats vastgezet kan worden. [N 33, 232]
II-11
|
25596 |
stempel |
stempel:
štɛmpǝl (L330p Herten)
|
Stempel of ander gereedschap waarmee de bakker een merk in het deegbrood drukt voordat het de oven of de rijskast ingaat. Het stempel kan de firmanaam, de broodsoort of het gewicht aangeven. Volgens de informant van L 270 bevatten de stempels op het roggebrood de initialen van de bakker in een cirkel of een ovale vorm. En volgens de informant van L 312 werden vroeger stempels met een ster gebruikt die duidden op brood van gemengde bloem en stempels zonder ster die ongemengd brood aangaven. Zie ook afb. 20. [N 29, 41; N 29, 42; monogr.]
II-1
|
31317 |
stempel, leest |
doorslag:
dōršlāx (L330p Herten),
drijver:
dr ̇īvǝr (L330p Herten)
|
Gehard stuk staal met vierkante, rechthoekige of ronde dwarsdoorsnede dat naar onder toe in een punt uitloopt. De leest wordt met behulp van een hamer door gaten in metaal gedreven om ze groter te maken of om ze een andere vorm te geven. Zie ook afb. 55. [N 33, 278]
II-11
|
29923 |
stenendrager |
stenendrager:
štęjndrē̜gǝr (L330p Herten)
|
De handlanger die speciaal belast is met het aandragen van de metselstenen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haken geplaatste termen het lemma 'handlanger'. [N 30, 2d; N 31, 16b; monogr.]
II-9
|
20323 |
sterven |
kapotgaan:
kǝpot˲gǭn (L330p Herten),
sterven:
štɛrvǝ (L330p Herten)
|
Doodgaan, gezegd van een dier. [N 38, 17b]
I-11
|
26047 |
steunbalk van de ijzerbalk |
stormbalk:
štorǝmbalǝk (L330p Herten)
|
Een op de daklijsten bevestigde balk, waartegen de ijzerbalk met een schoor steunt. [N O, 29g]
II-3
|
29981 |
steunklos |
beertje:
bē̜rkǝ (L330p Herten),
ruiter:
ruiter (L330p Herten)
|
Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.]
II-9
|