32416 |
uitspannen |
afspannen:
āfšpanǝ (L330p Herten
[(tijdelijk)]
),
uitspannen:
ūtšpanǝ (L330p Herten)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
26076 |
uitwendig kruiwerk |
kruiwerk:
krywę̄rǝk (L330p Herten)
|
Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.]
II-3
|
28560 |
uitwerpselen van de bij |
bijenstront:
bi-jǝštronjtj (L330p Herten)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
33846 |
uitwerpselen van het paard |
paardsmop:
pē̜rsmǫp (L330p Herten)
|
[A 9, 24b]
I-9
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flater:
flātǝr (L330p Herten),
koeflater:
kuflātǝr (L330p Herten),
koeflats:
kuflats (L330p Herten),
koestront:
kuštronjtj (L330p Herten)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
wijken:
wikǝ (L330p Herten)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
31792 |
uitzagen |
uitzegen:
ūt˲zē̜gǝ (L330p Herten)
|
Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a]
II-12
|
30051 |
uitzetplanken |
bouwplanken:
buwplɛŋk (L330p Herten)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
builen:
bȳ.jǝlǝ (L330p Herten),
uitzeven:
ūtzēvǝ (L330p Herten)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
17699 |
urine |
zeik:
zęi̯k (L330p Herten)
|
Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|