30617 |
waterbeits |
beits:
bęjts (L330p Herten),
waterbeits:
wātǝrbęjts (L330p Herten)
|
Waterige kleurstof voor hout die gedeeltelijk in de houtvezels trekt. [N 67, 25a; monogr.]
II-9
|
34173 |
waterblaas |
waterblaas:
wātǝrblǫǝs (L330p Herten),
wātǝrblǭs (L330p Herten)
|
De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a]
I-11
|
30318 |
waterdorpel |
latei:
latęj (L330p Herten),
rollaag:
rǫllǭx (L330p Herten)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
26223 |
waterhol |
middenstuk:
medǝštø̜k (L330p Herten)
|
Uitholling in de molenas tussen askop en hals. Het waterhol dient om te beletten dat bij nat weer water langs de as naar binnen loopt. [N O, 10j]
II-3
|
26013 |
waterlijst |
zware draagbalk:
(mv)
žwǭr drāx˱bɛlǝk (L330p Herten)
|
Elk van de twee onderste horizontale balken in de twee zijwegen van de molenkast. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43h]
II-3
|
26809 |
waterlossing |
loop:
(mv.)
lø̜jpǝ (L330p Herten)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
30082 |
waterpas |
waterpas:
wātǝrpas (L330p Herten, ...
L330p Herten),
zuiver waterpas:
zȳvǝr wātǝrpas (L330p Herten)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.] || Meetwerktuig, bestaande uit een houten of metalen lat waarin één of meer glazen buisjes zijn aangebracht, die gevuld zijn met een vloeistof waarin een kleine luchtbel aanwezig is. Met de waterpas kan gecontroleerd worden of een vlak horizontaal of verticaal is. Zie ook afb. 112 en het lemma ɛwaterpasɛ in Wld II.9, pag. 59-60 en Wld II.11, pag. 63. Werken met de waterpas werd in Dilsen (L 421) richten (rextǝ) genoemd. Het woordtype zetwaag, dat werd opgegeven door een wagenmaker uit Eygelshoven (Q 119), duidt een speciaal soort waterpas aan. Het werktuig bestond uit een rechthoekige houten plank waarin aan de bovenkant een haakje werd geslagen waaraan een touwtje met aan de onderzijde een gewichtje werd gehangen. In de plank, loodrecht onder het haakje, was een loodlijn gekerfd. Als men wilde controleren of een voorwerp waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was het voorwerp niet horizontaal. Zie ook het lemma ɛloodplankɛ in Wld II.9, pag. 59 en de daarbij behorende afbeelding 30.' [N 53, 195]
II-12, II-9
|
30686 |
waterproof-schuurpapier |
waterproof:
wātǝrprōf (L330p Herten),
wātǝrprūf (L330p Herten)
|
Zeer fijn schuurpapier dat vóór gebruik met water wordt bevochtigd. Het werken met waterproof-schuurpapier geeft een zeer glad resultaat. [N 67, 60b]
II-9
|
33093 |
waterring van de mijt |
krans:
krans (L330p Herten)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
30731 |
watervast |
watervast:
wātǝrvas (L330p Herten)
|
Gezegd van verf die tegen langdurige inwerking van water bestand is. [N 67, 75b]
II-9
|