30613 |
waterverf |
waterverf:
wātǝr[verf] (L330p Herten)
|
Verf, die door middel van water in vloeibare toestand wordt gebracht, waardoor zij uitstrijkbaar wordt. 'Latex' is een fabrieksverf met als bindmiddel latex. De verf is met water verdunbaar. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 23a; monogr.]
II-9
|
30591 |
waterverfbindmiddelen |
caseïne:
kasejɛn (L330p Herten),
kašɛnǝ (L330p Herten)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal bindmiddelen voor waterverf bijeengeplaatst. Caseïne is een eiwitachtig bestanddeel van melk. Waterglas is een natrium- of kaliumsilicaat of een mengsel daarvan. [N 67, 14]
II-9
|
26016 |
weegbanden |
steunstijlen:
štø̄nštīlǝ (L330p Herten)
|
De schuine balken die de diverse stijlen en lijsten van de molenkast verbinden. Zie ook afb. 14. [N O, 43j]
II-3
|
31200 |
weegtoestel voor ijzer |
bascule:
baskyl (L330p Herten)
|
In dit lemma zijn de antwoorden bijeengeplaatst op vraag N 33, 208: "De weegschaal die gebruikt wordt om zwaar ijzerwerk te wegen." De benamingen in het lemma duiden verschillende weegtoestellen aan. De woordtypen bascule, pondel en unsel zijn specifiek van toepassing op een weegwerktuig met ongelijke armen, waarmee men, door met een klein gewicht aan de lange arm heen en weer te schuiven, een grote last, die aan de korte arm hangt, kan wegen. [N 33, 208]
II-11
|
33821 |
week in de muil |
week in de muil:
węi̯k en ǝ mul (L330p Herten)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed in de muil:
vrīǝ en ǝ mul (L330p Herten)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
30734 |
wegdassen |
uitdassen:
ūt˱dasǝ (L330p Herten),
verdassen:
vǝrdasǝ (L330p Herten),
wegdassen:
wɛx˱dasǝ (L330p Herten)
|
Kwaststrepen in pas aangebrachte verf met behulp van een daskwast wegwerken. [N 67, 76b]
II-9
|
29050 |
wegsnijden |
kant(en) afdunnen:
kanjtjǝ āfdønǝ (L330p Herten)
|
Wegsnijden van de naadinleg, kanten afdunnen. [N 59, 117b]
II-7
|
33663 |
wei |
groes:
grōs (L330p Herten),
kaaswei:
kēi̯ǝswęi̯ǝ (L330p Herten),
wei:
wē (P121a Herten),
węi̯ (L330p Herten, ...
L330p Herten)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
griend:
grēnjtj (L330p Herten),
wei:
węi̯ (L330p Herten)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|