31299 |
welblad |
welblad:
węlblāt (L330p Herten)
|
Lasmiddel, bestaande uit ijzergaas dat overtrokken is met een hardgeworden massa waarin veel borax zit. Het welblad wordt tussen de twee aan elkaar te wellen stukken gelegd. Het geheel wordt vervolgens met hamerslagen met elkaar verenigd. Volgens de invuller uit Q 5 wordt welplaat alleen bij het wellen van licht hardbaar koolstofstaal gebruikt. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
32969 |
welig, gelp |
gelp:
gelp (L330p Herten)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
31298 |
welpoeder |
welzand:
węlzantj (L330p Herten),
witte zand:
wetǝ zantj (L330p Herten)
|
Poeder dat men op de aaneen te wellen stukken metaal strooit om te voorkomen dat het metaal verbrandt. Zoals blijkt uit de antwoorden van de informanten, wordt als welpoeder onder meer borax (natriumdiboraat), soda, wit zand en fijngestampt glas gebruikt. Het welpoeder vormt een slak op het metaal en verhindert zo het verbranden van het metaal. [N 33, 193; N 33, 340]
II-11
|
25569 |
werkbank |
meubelmakerswerkbank:
mø̜jbǝlmē̜kǝrswerk˱baŋk (L330p Herten),
schaafbank:
šāf˱baŋk (L330p Herten),
tafel:
tafel (L330p Herten),
werkbank:
werk˱baŋk (L330p Herten),
werǝk˱baŋk (L330p Herten, ...
L330p Herten)
|
De houten of metalen bank waarop de smid, loodgieter en koperslager het metaal kunnen bewerken. Vaak zijn er in het werkblad gaten aangebracht waarin tassen, staken etc. kunnen worden gestoken. De woordtypen schroefbank (L 290, 291, P 176b, Q 88) en vijsbank (P 47) duiden op een werkbank waarop een bankschroef is aangebracht. [N 33, 279; N 64, 30a; N 66, 11a] || De werkbank of tafel waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b] || In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.]
II-1, II-11, II-12
|
32000 |
werkbankblad |
blad:
blāt (L330p Herten),
bovenblad:
bǭvǝblāt (L330p Herten)
|
Het werkvlak van de werkbank. Het werkbankblad bestaat uit een dik blok massief hout waarin verschillende vierkante en ronde gaten in zijn aangebracht. Zie ook de lemmata ɛstootblokgatɛ en ɛbankhaakgatɛ.' [N 53, 208c; monogr.]
II-12
|
31998 |
werkbankbodem |
bodem:
bǭm (L330p Herten)
|
Het vlak tussen de poten van het onderstel van de werkbank. Het wordt gebruikt om er gereedschap of hout op te leggen. [N 53, 208g]
II-12
|
31999 |
werkbanklade |
geschierlade:
gǝšīǝrlāj (L330p Herten),
lade:
lāj (L330p Herten)
|
De lade die soms onder het werkblad is aangebracht en onder meer voor het opbergen van (klein) gereedschap wordt gebruikt. [N 53, 208d]
II-12
|
31997 |
werkbankonderstel |
onderstel:
oŋǝrštɛl (L330p Herten),
raam:
dǝ rām (L330p Herten)
|
Het dragende, op de vloer staande deel van werkbank waarop het werkbankblad rust. Zie ook afb. 113. [N 53, 208e]
II-12
|
28401 |
werkbij |
haal[bij]:
hǭl[bij] (L330p Herten),
voer[bij]:
vōr[bij] (L330p Herten),
waterhaler:
wātǝrhǭldǝr (L330p Herten),
werk[bij]:
werk[bij] (L330p Herten)
|
Vrouwelijke bij. De werkbij is aanzienlijk kleiner dan de koningin. De werkbijen of werksters verrichten alle in de bijenwoning voorkomende taken zoals het broed warm houden en voeren, de koningin te eten geven en van cel tot cel leiden, raten bouwen, gebruikte cellen oppoetsen, water, stuifmeel, kleverige propolis en zoete nectar aanslepen, de voorraden opbergen en verzegelen, reten stoppen, de poort bewaken en de woning verdedigen, ventileren en schoonhouden. Op grond van die verschillende functies wordt de werkbij ook wel haalbij, voederbij, bouwbij en broedbij genoemd. In de zomer is een werkster na ongeveer zes weken versleten, in de winter, als er geen buitenwerk te doen valt, leeft ze ongeveer vijf à zes maanden. Men kent dus kortlevende zomerbijen en langlevende winterbijen. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12b; S 3, L 1a-m; JG 1a; N 63, 62]
II-6
|
28484 |
werkbijenbroed |
fijn broed:
fīn brōt (L330p Herten)
|
Het broed in de kleinste cellen, waaruit de werkbijen ontstaan. [N 63, 24a; N 63, 20a]
II-6
|