e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werken met de hamer kloppen: klǫpǝ (Herten), slaan: šlǭn (Herten) In het algemeen werken met een hamer, bijvoorbeeld om een spie aan te drijven of om een spijker in te slaan. [N 53, 152b; N 53, 152e; monogr.] II-12
werken op de boerderij morksen: morksǝ (Herten), zwoegen: žwūgǝ (Herten) Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c] I-6
werkjasje kiel: kēl (Herten) De kiel die men in L 321 kende, reikte tot even over de heupen, was hoog gesloten en had een klein, staand boordje en twee opgestikte zakken. Het jasje was vervaardigd van lichtbruine 'pilo' ('pi`lo'), een stof die volgens de zegsman gauw vaal werd. [N 30, 5b; monogr.] II-9
werkpak werkkleder: werǝkklɛjǝr (Herten), werkpak: werǝkpak (Herten) Volgens de invuller uit Q 121 kende men daar geen speciaal werkpak; men werkte steeds in overall. [N 67, 100b] II-9
werktekening schets: šɛts (Herten), tekening: tęjkǝneŋ (Herten) Tekening van een werkstuk of de onderdelen daarvan op schaal of op ware grootte. In het laatste geval spreekt men meestal van een uitslag. Zie ook het lemma ɛuitslagɛ in de paragraaf over de vaktaal van de wagenmaker.' [N 53, 205b] II-12
wervel wervel: wørvǝl (Herten), werveltje: wørvǝlkǝ (Herten) Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] II-9
wervelanker kopanker: kǫp˱aŋkǝr (Herten) Anker waarbij de schieter draaibaar aan de veer is vastgeklonken. Zie ook afb. 73. [N 54, 125] II-9
wervels wervelen: wervǝl (Herten), wørvǝl (Herten), węrvǝl (Herten) De wervels waarmee de windborden op de roeden worden vastgezet. [N O, 4d; N O, 4c] II-3
wesp wesp: weeəp (Herten) wesp [ZND 27 (1938)] III-4-2
wetsteen slijpsteen: šlīpštęi̯n (Herten), wetsteen: wętštęi̯n (Herten) De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.] I-3