30055 |
bouwgrond |
bouwlaag:
buwlǭx (L330p Herten)
|
De vaste grond die de basis vormt voor de fundering. Wanneer men gebruik maakt van zand als basislaag, wordt dit doorgaans aangestampt of met behulp van water verdicht. Dit laatste noemde men in K 278 'aanwateren' ('anwowǝtǝrǝn'). De woordtypen 'vlijlaag' en 'werkvloer' duiden respectievelijk de basislaag aan van een gemetselde fundering en van een fundering die is uitgevoerd in gewapend beton. [N 31, 3a; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L330p Herten),
land:
lanjtj (L330p Herten),
veld:
vɛljtj (L330p Herten)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
bouwlaag:
buu̯lǭx (L330p Herten),
bovenlaag:
bǭvǝlǭx (L330p Herten),
de zwarte grond:
dǝ žwartǝ grontj (L330p Herten)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
26044 |
bovenbalk |
bovenbalk:
bǭvǝbalǝk (L330p Herten)
|
De horizontale balk in het voorkeuvelens ter hoogte van de wolf in het achterkeuvelens. Op de bovenbalk is de makelaar geplaatst. Zie ook afb. 15. [N O, 45g]
II-3
|
33798 |
bovenbeen |
bovenbeen:
bǭvǝbęi̯n (L330p Herten)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
26306 |
bovenbonkelaar |
kroonrad:
krūǝ.nrāt (L330p Herten)
|
De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.]
II-3
|
25491 |
bovenkant van het brood |
korst:
kors (L330p Herten)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
26035 |
bovenkepers |
bovenkepers:
bǭvǝkę̄pǝrs (L330p Herten)
|
De verticale balken die op de wolf zijn bevestigd. Zie ook afb. 18. [N O, 44m]
II-3
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkraag:
bǭvǝkrāx (L330p Herten)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
25963 |
bovenkruier |
bovenkruier:
bǭvǝkryjǝr (L330p Herten),
hollandse molen:
hǫlǝnšǝ mø̄lǝ (L330p Herten)
|
Algemene benaming voor een molen met een draaibare kap. Zie ook afb. 7, 8 en 9. [N O, 32f; Sche 4; A 42A, 53add.; N O, 32c]
II-3
|