19590 |
doofpot |
doofpot:
dawfpot (L330p Herten)
|
De doofpot voor het verzamelen van de houtresten. Op grond van de woordtypen binnen dit lemma ziet men dat hiervoor verschillende voorwerpen worden gebruikt: een ketel, pot, emmer e.a.. Als men de houtskool niet in zo''n ketel of pot stopt, wordt hij gewoonlijk in de ruimte onder de oven geworpen of in de hoeken opzij van het ovendeurtje. Volgens de informant van P 178 is de "bluspot" een grote cilindervormige, ijzeren bus met twee handvatten en een deksel. De houtskool is, eenmaal gedoofd en gezift, zeer geschikt om de kachel of stoof aan te maken. Zelfs wordt de houtskool aangewend om loog, het zeepwater voor de lijnwaadwas, te maken. Ook om beekwater "zoeter", dit is minder scherp, te maken wordt houtskool gebezigd (in P 178). Hiertoe wordt een mand op vier stokken boven een kuip geplaatst. De mand wordt goed gevuld met houtskool en hierin wordt het te verzoeten water gegoten dat door spleten van de mand in de kuip sijpelt. Houtskool kan ook nog gebruikt worden als weidebemesting (Q 3, Q 5). Ten aanzien van het woordtype "douche" zij opgemerkt dat dit voorwerp heel waarschijnlijk een warmwaterketel is waarmee dan de houtskool ook geblust kan worden (zie ook de toelichting bij het lemma ''doofpot'' in het wbd ii afl. 1 blz. 75). Zie afb. 13. [N 29, 11d; OB 2, 2f; monogr.]
II-1
|
26271 |
door de vang schieten |
door de praam gaan:
dōr dǝ prām gǭn (L330p Herten)
|
Gezegd van de molen, wanneer deze plotseling gaat draaien ondanks het feit dat de vang om het aswiel klemt. [N O, 13c]
II-3
|
30348 |
doordraaiende scharnier |
bommerscharnier:
bǫmǝršǝrnēr (L330p Herten)
|
Scharnier voor deuren die naar beide zijden opendraaien. 'Bommer' in het woordtype 'bommerscharnier' is een merknaam. [N 54, 89; N 55, 33a]
II-9
|
28983 |
doorgestikte naad |
siernaad:
sērnǭt (L330p Herten)
|
Doorgestikte naden als decoratie. Naden worden doorgestikt aan de goede kant van de stof. Doorstikken is een uitstekende techniek voor het accentueren van een bepaald detail, het plathouden van de naadtoeslagen en het decoreren van effen stof (Het Beste Naaiboek, pag. 152). [N 59, 58]
II-7
|
30729 |
doorharden |
hel worden:
hɛl wē̜rǝ (L330p Herten)
|
Gezegd van een verflaag die het drogingsproces van vloeibaar naar vast ondergaat. [N 67, 74d]
II-9
|
26592 |
doormalen |
doormalen:
dōrmālǝ (L330p Herten)
|
Alles wat er te malen is, afmalen. [N O, 36f]
II-3
|
26453 |
doorn |
helle plek:
hɛl plęk (L330p Herten)
|
Een harde plek in de steen. [N O, 18n]
II-3
|
26175 |
doorschieten |
schieten:
šētǝ (L330p Herten),
schuiven:
šȳvǝ (L330p Herten)
|
Het vanuit de aar doorgroeien van de graanplant. [JG 1a; monogr.] || Het verschuiven van de roede in de askop tijdens het draaien. Dit kan gebeuren doordat de spieën bijvoorbeeld ten gevolge van droogte los gaan zitten. [N O, 7s]
I-4, II-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwassen:
dōrwasǝ (L330p Herten),
doorwasser:
dōrwęsǝr (L330p Herten)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
26348 |
doorslaan |
doorslaan:
dōršlǭn (L330p Herten),
steken inslaan:
štēkǝ enšlǭn (L330p Herten)
|
Het aangeven van de lijnen met een dubbele draad of door middel van een doorslagsteek. [N 59, 51a; N 62, 6] || Het doordringen van aniline door nieuw opgebrachte verflagen. [N 67, 12c]
II-7, II-9
|