e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Herten

Overzicht

Gevonden: 3449
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
droge plekken in moeras donk: doŋk (Herten) Hoger gelegen, droge plekken in een moerasgebied. [N 27, 21a; R 3, 9] I-8
droge verfstoffen beenzwart: bęjnžwart (Herten), bremer groen: brēmǝr grø̄n (Herten), bruine oker: brūnǝ(n) ōkǝr (Herten), cadmiumgeel: katmijømgē̜l (Herten), chromaatblauw: kromātblǫw (Herten), chromaatgeel: kromāt˲gē̜l (Herten), chromaatgroen: kromāt˲grø̄n (Herten), chromaatrood: kromātrūǝt (Herten), dodekop: dōajǝkǫp (Herten), dūǝjǝkǫp (Herten), droge verf: drø̄ǝx ˲vęrǝf (Herten), engels rood: eŋǝls rūǝt (Herten), ęŋǝls rōat (Herten), florentijnse lak: florɛntęjnsǝ lak (Herten), gebrande amber: gǝbrandjǝ ombǝr (Herten), gebrande lak: gǝbrandjǝ lak (Herten), gele oker: gē̜lǝ(n) ōkǝr (Herten), glaszwart: glās˲žwart (Herten), groene aarde: grø̄n ē̜rt (Herten), ijzermenie: īzǝrmēni (Herten), kalkgeel: kalǝk˲gē̜l (Herten), kalkgroen: kalǝk˲grø̄n (Herten), karmijnrood: kǝrmīnrūǝt (Herten), kasselse aarde: kasǝlsǝ ē̜rt (Herten), kobaltblauw: kobalt˱blǫw (Herten), kobaltgroen: kobalt˲grø̄n (Herten), kopergroen: kōpǝrgrø̄n (Herten), kraplak: kraplak (Herten), lampenzwart: lampǝžwart (Herten), loodmenie: lūǝtmēni (Herten), loodwit: lūǝtwet (Herten), napels geel: nāpǝls ˲gē̜l (Herten), ongebrande amber: ongǝbrandjǝ ombǝr (Herten), ongebrande lak: ongǝbrandjǝ lak (Herten), permanentrood: pɛrmǝnɛntrōat (Herten), pɛrmǝnɛntrūǝt (Herten), perziaans rood: pɛrsijāns rūǝt (Herten), poeder: pujǝr (Herten), potlood: potlūǝt (Herten), pruisisch blauw: prȳsǝs˱ blǫw (Herten), rijtuigzwart: rītȳx˲žwart (Herten), schijtgeel: šīt˲gē̜l (Herten), signaalrood: senjālrōat (Herten), senjālrūǝt (Herten), ultramarijnblauw: øltramaręjnblǫw (Herten), verfpoeder: vęrǝfpujǝr (Herten), vermiljoen: vɛrmelj ̇un (Herten), vlamzwart: vlamžwart (Herten), zinkgeel: zeŋk˲gē̜l (Herten), zinkgroen: zeŋk˲grø̄n (Herten), zinkwit: zeŋkwet (Herten), zwartsel: žwęrtsǝl (Herten) De poedervormige, kleurgevende bestanddelen van een verf. In dit lemma zijn de benamingen voor een aantal droge verfstoffen waarmee men vroeger zelf verf maakte, bijeengeplaatst. Rubriek A bevat algemene benamingen voor droge verfstoffen, terwijl onder B tot en met H de termen voor respectievelijk witte, gele, rode, blauwe, groene, bruine en zwarte verfstoffen zijn opgenomen. Droge verfstoffen werden in L 330 bewaard in 'laden' ('lājǝ'), 'trommels' ('trǫmǝls'), 'bussen' ('bø̜sǝ') en 'doosjes' ('dø̄skǝs'), in K 353 in 'vaatjes' ('v'tjǝs'), in Q 113 in 'blikken bussen' ('blekǝ bøs'), in L 328 in 'blikken bussen' ('blekǝ bø̜s'), in Q 121 in een 'blikken doos' ('blē̜xǝ duǝs'), in L 163 in 'tonnen' ('tonǝ'), in L 267 in 'tonnetjes' ('tø̜nkǝs') en 'houten kistjes' ('hǫwtǝ kesjǝs'), in Q 71 in 'houten bakjes' ('hōtǝn b'kskǝs'), in Q 203 in 'houten tonnetjes' ('hǭtǝ tønǝkǝs'), in Q 113 in 'houten tonnen' ('hōtǝ tǫnǝ'), in P 219 in een 'verfton' ('v'rǝftǫn'), en in L 414 in een 'papieren buil' ('papīrǝ bø̜jl'). [N 67, 1a; N 67, 1b; N 67, 2; N 67, 5-9; monogr.] II-9
drogen, droog worden (van gemaaid gras) afsterven: āfštęrvǝ (Herten) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
droogrek droogrek: drø̄xrɛk (Herten) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11
droogstaan droogstaan: (de koe) štɛi̯t drø̄x (Herten) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
droogzolder meelzolder: mē̜lzoldǝr (Herten) De zolder boven de oven. Uit de woordtypen "droogzolder", "droogoven", "meelzolder" en "bloemzolder" blijkt dat deze ruimte gebruikt wordt zowel om iets erin te drogen als om iets erin op te slaan. Volgens Weyns (blz. 66) wordt deze plaats ook wel benut voor het drogen van zaden en volgens de informant van Q 99* droogt men het metershout hierin. [N 29, 105c] II-1
drukblok spanblokje: španblø̜kskǝ (Herten) Het blokvormige onderdeel van de bandschuurmachine dat de schuurband tegen het te schuren werkstuk drukt. Zie ook afb. 62. [N 53, 149b] II-12
druphoning druiphoning: druiphoning (Herten) Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.] II-6
dubbel gezwad dobbel gezwad: dǫbǝl [gezwad] (Herten) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbel sierhek poort: port (Herten) Dubbel sierhek dat toegang geeft tot een boerenhofstee of buitenplaats. [A 25, 5f; L 19B, 6] I-8