19310 |
durven |
dorren:
dijre (P121a Herten)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
duwkruk:
dyi̯krø̜k (L330p Herten)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
28467 |
dwarsbouwers |
scheefwerkers:
šęjfwerkǝrs (L330p Herten)
|
Bijen die dwars of kruisgewijze door de korf heen bouwen. [N 63, 17d; N 63, 17c]
II-6
|
31985 |
dwarsdoorsnede |
dwarsdoorsnede:
dwars˱dōršnēj (L330p Herten)
|
Een getekende, dwarse doorsnede van een werkstuk, bijvoorbeeld van een meubel. [N 53, 205d]
II-12
|
33297 |
echte koekoeksbloem |
koekertebloem:
kukǝrtǝblōm (L330p Herten)
|
Lychnis flos-cuculi L. Een algemeen voorkomende plant in graslanden met rechtopstaande stengel en roze-rode bloemen met gespleten kroonbladeren. De plant bloeit van mei tot september en komt ook wel gekweekt voor. De hoogte varieert van 30 tot 90 cm. [A 17, 2; A 49B, 2; monogr.]
I-5
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
zweelwratten:
žwēlvratǝ (L330p Herten)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|
28512 |
een baard maken |
baard maken:
bārt mākǝ (L330p Herten)
|
Het vormen van een tros bijen rond het vlieggat tegen de ingang en soms aan de randen van de vliegplank. Het is een voorteken tot zwermen. Een splitsing van het volk is op komst. Daarom gaan de werksters alvast bij duizenden rond het vlieggat hangen, poot-in-kaak. Ook tal van haalbijen sluiten zich bij de tros of baard aan, wachtend op het moment van uitzwermen. [N 63, 30a]
II-6
|
31915 |
een beitel slijpen |
slijpen:
šlīpǝ (L330p Herten)
|
De beitelsnede scherp maken met behulp van de slijpsteen. [N 53, 48a; N 53, 110; monogr.]
II-12
|
31917 |
een beitel wetten |
afbramen:
āf˱brǭmǝ (L330p Herten),
de braam wegdoen:
dǝ brǭm wɛx˱dōn (L330p Herten)
|
De kleine oneffenheden die bij het slijpen zijn gevormd op de snede van de beitel met behulp van een wetsteen verwijderen. Zie ook afb. 72. [N 53, 48b]
II-12
|
29084 |
een bochel inwerken |
pokkelen:
pukǝlǝ (L330p Herten),
pykǝlǝ (L330p Herten),
pøkǝlǝ (L330p Herten)
|
Een bochel in een jas werken door middel van het knippen van het patroon of door strijken of persen. [N 59, 89]
II-7
|