30220 |
een dak beschieten |
beschieten:
bǝšē.tǝ (L330p Herten)
|
Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.]
II-9
|
29088 |
een draad om het knoopsgat naaien |
koordje omslaan:
kø̄rtjǝ omšlǭn (L330p Herten)
|
Een draad om het knoopsgat naaien tegen het uitrafelen. [N 59, 139]
II-7
|
34532 |
een ei |
ei:
ēi̯ (P121a Herten)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
afschellen:
āfšęlǝ (L330p Herten)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
34534 |
een ei schouwen |
schouwen:
šǫu̯ǝ (L330p Herten)
|
Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56]
I-12
|
25600 |
een gleuf aanbrengen in het deegbrood |
knippen:
knepǝ (L330p Herten)
|
Met de schaar of het mes een gleuf aanbrengen in het deegbrood. Volgens de informant van L 330 wordt dit "knippen" gedaan om het rijzen te bevorderen bij slechte deeg. [N 29, 44a]
II-1
|
31848 |
een groef schaven |
plengen:
plɛŋǝ (L330p Herten)
|
In het algemeen met behulp van een ploegschaaf groeven aan planken schaven. Zie ook het lemma ɛploegenɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 95; monogr.]
II-12
|
34523 |
een haan snijden |
kapuinen:
kǝpunǝ (L330p Herten)
|
Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (P121a Herten)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zetǝ (L330p Herten)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|