26033 |
euziestaart |
spruitbalk:
šprūǝt˱balǝk (L330p Herten)
|
Het schuine balkje dat aan de buitenkant onder tegen de oorbomen is bevestigd. Zie ook afb. 18. [N O, 44j]
II-3
|
32843 |
evenaar, tweespanszwenghout |
dobbel warshout:
dǫbǝl [warshout] (L330p Herten)
|
De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.]
I-2
|
26174 |
evenwichtig |
in balans:
en balans (L330p Herten)
|
Gelijk van gewicht, van dracht, gezegd van de twee helften van een roede. [N O, 7r]
II-3
|
26537 |
ezel |
ezel:
ē̜zǝl (L330p Herten),
pijpenarm:
pīpǝnɛrǝm (L330p Herten),
pijpenezel:
p ̇īpǝē̜zǝl (L330p Herten
[(met bolle baan)]
),
schroefezel:
š ̇ruf˱ēzǝl (L330p Herten)
|
Aambeeldachtig, stalen hulpgereedschap dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om metalen platen te bewerken, kachelpijpen hun vorm te geven en te klinken, etc. Het bestaat uit een soort stang die in een bankschoef kan worden geklemd, in het aambeeldgat van het aambeeld kan worden geplaatst of onder een kram op de werkbank of het werkblok kan worden vastgezet. Het werktuig kan verschillende vormen hebben. Zo bestaan er uitvoeringen met ronde of vierkante doorsnede; ook kan de bovenzijde van het werktuig plat of rond zijn. De ezel is aan één, vaak ook aan beide kanten te gebruiken. Soms is er een bolle, hoekige of platte verhoging op aangebracht. Zie ook afb. 164. De informant uit Q 121 kende twee soorten koperslagersezels. De ene was voorzien van twee rechte banen, de andere van één rechte baan en een ronde kop. Beide ezels werden gebruikt voor het bewerken van plaatmateriaal. In L 210 lag de ezel in een houten blok en had het werktuig verschillende vormen: groot, kort, dik en dun. Ook de informanten uit L 246, L 266 en L 329 kenden ezels met ronde en vierkante kop. [N 33, 211; N 33, 238a-c; N 33, 242a-b; N 64, 37a-b; N 66, 18a-b; monogr.]
II-11
|
30150 |
ezelsrug |
hondsrug:
hu.nšrø̜k (L330p Herten)
|
Een uit metselstenen vervaardigd en aan weerszijden enigszins overstekend, kapvormig bovendeel van een muur. Zie afb. 43. [N 31, 43a; monogr.]
II-9
|
31494 |
felshamer |
felshamel:
fęlshāmǝl (L330p Herten)
|
Hamer met een wat gebogen dwarse, puntige pen die bij het felsen wordt gebruikt. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 314) wordt felswerk vooral met een houten hamer gedaan. [N 33, 75]
II-11
|
31912 |
fermetguts |
bolle guts:
bǭl(ǝ) gøts (L330p Herten)
|
Gutsbeitel waarvan de snede zich aan de bolle zijde van het blad bevindt. Zie ook afb. 69. [N 53, 39a-c]
II-12
|
31758 |
figuurzaag |
figuurzeeg:
figȳrzē̜x (L330p Herten),
figuurzeegje:
figȳrzē̜xskǝ (L330p Herten)
|
Handzaag, waarvan het zeer smalle zaagblad in een metalen beugel gespannen is. De figuurzaag wordt gebruikt om fijne vormen in licht plaatmateriaal, zoals triplex, uit te zagen. Zie ook afb. 17. [N 53, 11; monogr.]
II-12
|
28452 |
fijn broed |
fijn raat:
fīn rǭt (L330p Herten)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
33688 |
fijn droog stof |
stof:
štǭf (L330p Herten)
|
Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c]
I-8
|