| 31883 |
fijn vijlen |
fijn vijlen:
fīnvīlǝ (L330p Herten),
vijlen:
vīlǝ (L330p Herten)
|
Een stuk hout bewerken met een fijne houtvijl. [N 53, 158b]
II-12
|
| 31827 |
fijne blokschaaf |
blokschaaf:
[blokschaaf] (L330p Herten),
poetsschaaf:
putsšāf (L330p Herten)
|
Blokschaaf met dubbele beitel die wordt gebruikt om het hout zeer glad af te schaven. [N 53, 57; monogr.]
II-12
|
| 33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fīǝn (L330p Herten)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
| 34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoekje:
zidø̄kskǝ (L330p Herten),
zijtje:
zikǝ (L330p Herten)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
| 32144 |
fineerzaag |
fineerzaagje:
finērzē̜xskǝ (L330p Herten),
fineerzeeg:
finērzē̜x (L330p Herten
[(recht en gebogen)]
),
slofzeeg:
šluf˲zē̜x (L330p Herten)
|
Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.]
II-12
|
| 30608 |
flatting |
flatting:
flɛteŋ (L330p Herten)
|
Vernis die bij voorkeur wordt gebruikt voor het grondvernissen. Daarbij wordt de flattinglaag na verharding afgeslepen zodat oneffenheden verwijderd kunnen worden en er een vlakke en tevens matte oppervlakte ontstaat. Flatting kan als grondlaag voor buiten- als voor binnenwerk worden aangewend. [N 67, 21c]
II-9
|
| 28760 |
fluweel, velours |
velours:
flūr (L330p Herten)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
| 33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜r (L330p Herten),
veulenmeer:
vø̄lǝmē̜r (L330p Herten)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.], [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
| 34119 |
forsgebouwde koe |
grove koe:
grǭf ku (L330p Herten)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
| 31370 |
freesbank, freesmachine |
frees:
frē̜s (L330p Herten)
|
Een werkbank waarop freeswerkzaamheden worden uitgevoerd. De freesbank bestaat uit een verstelbare tafel en een as waarop een frees, een cirkelvormige stalen schijf met fijne inkervingen of tanden, kan worden vastgezet. Wanneer de frees draait snijden de tanden of inkervingen zeer kleine spanen van het te bewerken metalen voorwerp af totdat dit de vereiste vorm heeft gekregen. Het werkstuk rust daarbij op de tafel. [N 33, 350a; monogr.]
II-11
|