28949 |
halsgat |
halsgat:
hals˲gāt (L330p Herten)
|
Uitsnijding voor de hals bij het colbert. [N 59, 97]
II-7
|
26234 |
halssteen |
baansteen:
bānštęjn (L330p Herten)
|
Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4]
II-3
|
33927 |
halster |
capuchon:
kapǝsun (L330p Herten),
halster:
halstǝr (L330p Herten)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
32040 |
halve gleufzwaluwstaart |
halve zwalgenstaartverbinding:
halǝvǝ žwalgǝštɛrt˲vǝrbenjeŋ (L330p Herten)
|
Haakse houtverbinding die daarin verschilt van de hele gleufzwaluwstaart dat de pen en de groef slechts aan één zijde zwaluwstaartvormig bewerkt zijn. Zie ook het vorige lemma en afb. 134. [N 54, 55c; N 54, 55h]
II-12
|
29826 |
halve steen |
halve steen:
halǝvǝ štęjn (L330p Herten)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
31946 |
hamerbaan |
voorkop:
vø̄rkǫp (L330p Herten)
|
Het verstaalde voorvlak van de hamerkop waarmee men op de spijkers slaat. Zie ook afb. 85. [N 53, 126g; N 53, 126c]
II-12
|
31947 |
hamerhuis |
huis:
hūs (L330p Herten),
steelgat:
štēlgāt (L330p Herten)
|
Het gat voor de hamersteel in de kop van de hamer. Zie ook afb. 85. [N 53, 126f]
II-12
|
31945 |
hamerkop |
hamelkop:
hāmǝlkǫp (L330p Herten),
kop van een hamel:
kǫp ˲van nǝn hāmǝl (L330p Herten)
|
Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c]
II-12
|
31949 |
hamerpin |
pen:
pęn (L330p Herten),
spitse kop:
špetsǝ kǫp (L330p Herten)
|
Het schuin aflopende deel aan één kant van de hamerkop. Zie ook afb. 85. De hamerpin wordt onder meer gebruikt om kleine spijkers in het hout te slaan. [N 53, 126d]
II-12
|
31948 |
hamersteel |
steel:
štēl (L330p Herten)
|
De, doorgaans houten, handgreep van een hamer. [N 53, 126e]
II-12
|