id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20490 | smakken | smetsen: sjmètzə (Heugem) | smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
33691 | smalle weg, pad | pad: pat (Heugem), weggetje: wēxskǝ (Heugem), wɛxskǝ (Heugem) | Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.] I-8 |
20493 | smullen | smakelijk eten: sjmààləlik eetə (Heugem) | smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24244 | snavel | bek: bek (Heugem) | snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)] III-4-1 |
20523 | snee brood | snede: sjnèj (Heugem) | snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)] III-2-3 |
24388 | sneep | koemel: Endepols kommel (Heugem) | Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)] III-4-2 |
25192 | sneeuwbui | sneeuwbui: schniebui (Heugem), sjnie bĕj (Heugem) | sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4 |
25191 | sneeuwx | sneeuw: sjnie (Heugem) | sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4 |
18134 | snijwonde | snee: ene sneij (Heugem), enne snee‧j (Heugem), enne sneij (Heugem) | snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2 |
20550 | snoepje | knapje: knépkə (Heugem), snoepje: sjnupkə (Heugem) | snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3 |