29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (Q187a Heugem)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
29942 |
metselkoord |
metselkoord:
mɛtsǝlkǭrt (Q187a Heugem)
|
Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.]
II-9
|
29996 |
metselzand |
bergzand:
bērǝx˲zant (Q187a Heugem),
scherpe zand:
šęrǝpǝ zānt (Q187a Heugem)
|
Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
droogworst:
drūūgweurs (Q187a Heugem)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20123 |
miauwen |
mauwen:
Endepols
mauwe (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat (mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
20573 |
middagmaal |
noen, de -:
12 uur
də noon (Q187a Heugem)
|
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23358 |
middenpad |
middenpad:
midde-pad (Q187a Heugem)
|
De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23353 |
middenschip |
middenschip:
middesjeep (Q187a Heugem)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24352 |
mier |
aamzeik:
hoomzeik (Q187a Heugem),
eigen spellingsysteem
hoomzeik (Q187a Heugem)
|
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24423 |
mierenei |
aamzeikenei:
hoomzeike-ei (Q187a Heugem),
mierei:
eigen spellingsysteem
mierei (Q187a Heugem)
|
mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)]
III-4-2
|