e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heugem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ploegkam pin: pe.n (Heugem) I-1
ploegschaar mes: mɛts (Heugem), schaar: šō ̞r (Heugem) Het mesvormig ploegonderdeel dat bij het ploegen de voor van onderen lossnijdt. Het spitse uiteinde hiervan zit voor op de punt van de ploegzool. Oude keerploegen hadden een pijl- of hartvormige schaar; in aansluiting daarop werd links of rechts van de ploegzool het riester aangebracht. Bij andere oude ploegtypen was de schaar een licht gebogen driehoekige plaat, waarop een verstelbaar riester aansloot. Het snijdend onderstuk van deze schaar kon ook een afneembaar onderdeel zijn. Het door schaar en riester gevormde geheel was in dat geval drieledig. Bij latere ploegen zijn het riester en het daaraan voorafgaande, niet-snijdende deel van de oude schaar vervangen door een groot gebogen blad. Onder aan dit blad is de snede bevestigd. Van de onderstaande benamingen zijn grote en dikke schulp, grote schalm en groot schaar van toepassing op de oude driehoekige schaar en/of op de latere combinatie van mes en blad. Dit geldt in veel gevallen ook voor schulp, schalm en schaar. Voor wat (ploeg)mes en enige andere termen betreft, zie men ook wat aan het einde van het lemma kouter is opgemerkt. [JG 1a + 1b + 2c; JG 2a-1, 3; JG 2b-4, 2b; A 26 , 5 ; Lu 4 , 5 ; N 11, 31.I.b + 38; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a; L 1a-m; L 28, 40] I-1
ploegslede, egslede slede: slęi̯ (Heugem) Dit lemma bevat de benamingen voor zowel het wagentje, de slede of een combinatie van beide, waarop men de ploeg en/of de eg naar het land vervoerde, als de kleine slede of het wielenstel c.q. het wieltje dat men onder de ploegzool van een karploeg, zoals de latere wentelploeg (wentelploeg), aanbracht om deze over de weg te kunnen verplaatsen. [N 11, 77a + b; N 11A, 101a + b; N 18, 144; N J, 9; JG 1a + 1b + 1d + 2c; JG 2a-1, 5; monogr.] I-1
ploegstaart staart: stę̄rt (Heugem) Het schuin naar achteren staande hout of ijzer, dat achter aan de ploegboom is bevestigd, van boven uitloopt in of voorzien is van een handvat en dat dient om de ploeg te besturen. [JG 1a + 1b; N 11, 31.I.i + j; N 11A, 84h; monogr.] I-1
ploegvoetje slof: slō.f (Heugem) De slede-achtige voorsteun van een voetploeg. In plaats van een slof kon aan deze voorsteun ook een wieltje bevestigd zijn (of worden). Zie hiervoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2a-1, 4; N 11, 31.III.a + IV.b + V.a; N 11A, 92c] I-1
ploegwieltje rad: rā.t (Heugem) Het wieltje dat (in plaats van een slof) deel uit maakt van de voorsteun van een voetploeg. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 32c + 33d; N 11A, 93c; A 26, 4b add.; L 4, 4b add.; monogr.] I-1
pofbroek flotsbroek: flòtsbrook (Heugem), golfbroek: golfbrook (Heugem), pofbroek: pofbrook (Heugem) plusfour, een soort pofbroek [N 23 (1964)] III-1-3
poffen poffen: poffe (Heugem) afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)] III-3-1
pofmouw pofmouw: pòfmow (Heugem), pofmouwtje: pòfmuike (Heugem) pofmouw van jurk of blouse [N 23 (1964)] III-1-3
pols pols: pauls (Heugem), pols (Heugem) pols [DC 01 (1931)] III-1-1