23611 |
preek |
preek:
préék (Q187a Heugem)
|
De predikatie, de preek [preek, prèèk, preëdich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23382 |
preekstoel |
preekstoel:
préékstoel (Q187a Heugem)
|
De preekstoel [preek-, prèèk-, predichsjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23641 |
prefatie |
prefatie (<lat.):
prefatie (Q187a Heugem)
|
De door de priester gezongen lofprijzing ter inleiding van de Canon, de prefatie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21006 |
prei |
poor:
winterpoor en zomerpoor
poor (Q187a Heugem)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20667 |
preisoep |
poorsoep:
poorsop (Q187a Heugem)
|
Preisoep (Poorsop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23612 |
preken |
preken:
prééke (Q187a Heugem)
|
Preken, prediken [preeke, prèèke, preëdieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29943 |
priemen |
priemen:
prem (Q187a Heugem)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
koer (Q187a Heugem)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33740 |
prikkeldraad |
prikkeldraad:
prekǝldrǭt (Q187a Heugem),
puntdraad:
pøntdrǭt (Q187a Heugem)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem),
preuvə (Q187a Heugem)
|
proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|