| 20490 |
smakken |
smetsen:
sjmètzə (Q187a Heugem)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 33691 |
smalle weg, pad |
pad:
pat (Q187a Heugem),
weggetje:
wēxskǝ (Q187a Heugem),
wɛxskǝ (Q187a Heugem)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
| 20493 |
smullen |
smakelijk eten:
sjmààləlik eetə (Q187a Heugem)
|
smullen; Hoe noemt U: Lekker eten, met veel plezier eten (smullen, smikkelen, snollen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24244 |
snavel |
bek:
bek (Q187a Heugem)
|
snavel: de hoornachtige bek van een vogel (snavel, bek) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
| 20523 |
snee brood |
snede:
sjnèj (Q187a Heugem)
|
snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 24388 |
sneep |
koemel:
Endepols
kommel (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt u de sneep: een beenvis met een blauwzwarte rug en rossige vinnen; de bovenkaak steekt boven de onderkaak uit (sneep, koemuil, streepaal, meerkat, weerkat, melkoors, blag) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
| 25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
schniebui (Q187a Heugem),
sjnie bĕj (Q187a Heugem)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
sjnie (Q187a Heugem)
|
sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 18134 |
snijwonde |
snee:
ene sneij (Q187a Heugem),
enne snee‧j (Q187a Heugem),
enne sneij (Q187a Heugem)
|
snee in de vinger [N 07 (1961)]
III-1-2
|
| 20550 |
snoepje |
knapje:
knépkə (Q187a Heugem),
snoepje:
sjnupkə (Q187a Heugem)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|