e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heugem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wervelwind wervelwind: wērvelwind (Heugem) wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] III-4-4
wieden, algemeen geden: gē̜i̯ǝ (Heugem) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wiel rad: rāt (Heugem) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wierook wierook: wierook (Heugem) Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookkorrels wierook: wierook (Heugem) Wierookkorrels. [N 96B (1989)] III-3-3
wierookvat wierooksvat: wierooksvat (Heugem) Het wierookvat [wiereksvat, wieresvaas?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wijde regenmantel zonder mouwen caban (fr.): kabang (Heugem), cape (eng.): keep (Heugem) regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] III-1-3
wijsvinger wijsvinger: wiesvinger (Heugem) wijsvinger [N 10 (1961)] III-1-1
wijwater wijwater: wie-water (Heugem), wiewater (Heugem) Wijwater [wïjewaater, wiejwasser, fintwaater]. [N 96B (1989)] || Wijwater, gewijd water [weej-,wij-,wiejwaater, wiewasser, heilig water, vontwater?]. [N 96B (1989)] III-3-3
wijwaterbakje wijwatersvaatje: wiewatersveetsje (Heugem) Een wijwatersbakje, thuis op de slaapkamer [wïjewatersbekske, wiejwassesjpötje, fintwaterbekske?]. [N 96B (1989)] III-3-3