id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20517 | bokking | bokkem: bökkəm (Heugem) | haring; Hoe noemt U: Een gerookte haring (massisse, bukkem, boesterin, boksharing) [N 80 (1980)] III-2-3 |
17605 | bolle wangen | appelwangetjes: appelwengskes (Heugem) | wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1 |
32326 | bom, spon | spon: spon (Heugem) | De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12 |
32322 | bomgat, spongat | lok: lōk (Heugem) | De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.] II-12 |
23309 | bonnet | bonnet (<oudfr.): bonnet (Heugem) | De bonnet van de priester. [N 96B (1989)] III-3-3 |
18296 | bont als apart kledingstuk | pels: pèls (Heugem), vos: vos (Heugem, ... ) | bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18297 | bontkraag | bontkraag: bontkraag (Heugem), boontkraag (Heugem) | kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3 |
18682 | bontmantel | bontjas: boontjas (Heugem), bontmantel: bontmantel (Heugem) | bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3 |
33511 | boomgaard | fruitwei: frø͂ͅ.t[wei} (Heugem) | I-7 |
18698 | boordenknoopje | bandjesknoopje: bèndsjesknuipke (Heugem), knoopje: knöpke (Heugem) | boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3 |