20754 |
boterham van wit en zwart brood |
preekheer:
preekhier (Q187a Heugem)
|
Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20553 |
boterkussentje |
boterboontje:
booterbŭŭnəkə (Q187a Heugem)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29961 |
bouwemmer |
emmer:
ømǝr (Q187a Heugem)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q187a Heugem),
land:
lant (Q187a Heugem),
lānt (Q187a Heugem),
veld:
vɛlt (Q187a Heugem)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
25491 |
bovenkant van het brood |
kruin:
krūn (Q187a Heugem)
|
[N 29, 54a; monogr.]
II-1
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bovelip (Q187a Heugem),
bó:vəlíp (Q187a Heugem)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q187a Heugem),
braaf kiend (Q187a Heugem),
braof (Q187a Heugem),
ut kīēnd is braaf (Q187a Heugem)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33654 |
braakliggen |
zomervoren:
zōmǝrvōrǝ (Q187a Heugem)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
broomel (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem)
|
braambes [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brōmǝlǝ (Q187a Heugem)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|