23259 |
angelusklok |
angelusklokje:
angelusklökske (Q187a Heugem)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20638 |
appelbol |
appelbol:
appelbol (Q187a Heugem)
|
Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20698 |
appelmoes |
appelenmoes:
appelemoos (Q187a Heugem)
|
Appelmoes (appelpommee?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20744 |
appeltaart |
taartenpom:
tartepom (Q187a Heugem)
|
Appeltaart (tartepom?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20753 |
appeltaartje |
taartenpommetje:
tartepumke (Q187a Heugem)
|
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33100 |
aren lezen |
zomeren:
zø̄mǝrǝ (Q187a Heugem)
|
Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2]
I-4
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (Q187a Heugem)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
23355 |
armenbanken |
vrije plaatsen:
vrije plaotse (Q187a Heugem)
|
De banken achter in de kerk, die niet werden verpacht [gemeine banken, vrije banken, ermebanke, vrije plaatsen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
enne ärmvol höj (Q187a Heugem),
ɛrǝmvǫl (Q187a Heugem),
handvol:
handvöl höj (Q187a Heugem),
hanfel heuj (Q187a Heugem),
hant˲vø̜l (Q187a Heugem)
|
armvol hooi [ennen erval hoj] [N 07 (1961)] || De hoeveelheid stro of aren die men in de armen kan vasthouden. Zie ook het lemma ''handvol hooi'' (5.1.4) in aflevering I.3. [N 7, 58; L 1, a-m; L 1u, 8; L A1, 88; Wi 51; monogr.]
I-4, III-4-4
|
32672 |
asblok |
asblok:
as˱blǫk (Q187a Heugem)
|
Het als ashouder of als as fungerende houten blok waaraan de wielen van de voorploeg bevestigd zijn. [N 11, 31.I.a; N 11A, 97a]
I-1
|