23367 |
kerkstoel |
kerkstoel:
kéérkstool (Q187a Heugem)
|
Kerkstoelen, de stoelen (met of zonder opklapbare zitting) waarop men zowel kan knielen als zitten [kerksteul, -stoele?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23235 |
kerktoren |
toren:
tòre (Q187a Heugem)
|
De toren van de kerk, waarin zich de klokken bevinden [kèrktaore, -taon, -toer, klokketoren?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20703 |
kersenpannenkoek |
kersenkoek:
keersekook (Q187a Heugem)
|
Pannekoek met kersen (kersekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18208 |
kiel |
kiel:
keel (Q187a Heugem, ...
Q187a Heugem,
Q187a Heugem)
|
kiel, blauwlinnen of katoenen jasje van werklieden en boeren [keel, toekiel, kletsjet, plankerten] [N 23 (1964)] || Korte werkjas, kiel. Hoe noemt men het kledingstuk, in de regel van blauw, soms van grijs katoen, een enkele maal ook wel van een andere kleur, dat hoofdzakelijk door boeren en landarbeiders, in het werk wordt gedragen? Het kledingstuk valt ruim om het li [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
botten:
%%(alleen gezegd van aardappelen)%%
bǫtǝ (Q187a Heugem),
lopen:
lǭpǝ (Q187a Heugem)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
17764 |
kies |
dikke tand:
dikken taànd (Q187a Heugem),
dìkkən tá:nt (Q187a Heugem)
|
kies [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
fippen:
fippə (Q187a Heugem)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
fipperd:
fippért (Q187a Heugem)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
Endepols
kiew (Q187a Heugem)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kèin (Q187a Heugem),
kèn (Q187a Heugem)
|
kin [DC 01 (1931)]
III-1-1
|