id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
31586 | middennaafbanden | dombanden: dombān (Heusden) | De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11 |
24352 | mier | mierzeik: ook in ZND 08, 152a mierzèk (Heusden), muurzeik: muurzeik (Heusden) | mier [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
33094 | mijt afdekken | dekken: dękǝ (Heusden) | De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |
21745 | mikken | mikken: mikke (Heusden), mikken (Heusden), mikə (Heusden) | lonken (mikken) [RND] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2 |
20406 | minderjarig | minderjarig: znd 31, 23a minnerjarig (Heusden) | minderjarig [ZND 31 (1939)] III-2-2 |
18141 | mismaakt | mismaakt: mismaakt (Heusden) | het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] III-1-2 |
25166 | mist, nevel (alg.) | mist: mist (Heusden) | mist, nevel [ZND 39 (1942)] III-4-4 |
24929 | modder, slijk | modder: modder (Heusden), moos: moos (Heusden), mô.s (Heusden) | modder, slijk [RND 8], [ZND 39 (1942)] III-4-4 |
17833 | moe | moeg: moeg (Heusden), my.ch (Heusden) | moe [RND] || Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)] III-1-2 |
19198 | moed | moed: hie hit moed (Heusden) | hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)] III-1-4 |