32972 |
blad, bladeren van een plant |
blad:
blāt (K360p Heusden),
blǭ.t (K360p Heusden),
blader:
blār (K360p Heusden),
bl˙ǭr (K360p Heusden)
|
Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.]
I-4
|
24827 |
bladknop |
bladknop:
bladknop (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19978 |
blaffen |
bassen:
basən (K360p Heusden)
|
blaffen [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbeer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
bosbeer (K360p Heusden)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (K360p Heusden),
reëiger (K360p Heusden),
rèeger (K360p Heusden),
règer (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
reiger [ZND 41 (1943)] || reiger, blauwe
III-4-1
|
22353 |
blindemannetje spelen |
blinddoek:
blinddoek spelen (K360p Heusden),
blinddoekje:
blinddokske (K360p Heusden)
|
Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20693 |
bloedworst |
pens:
pɛ̝.nsə (K360p Heusden)
|
bloedworst [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̄n (K360p Heusden)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
20718 |
bloem |
bloem:
blom (K360p Heusden)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (K360p Heusden)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|