21950 |
paren van de duiven |
paren:
pōͅ.rə (K360p Heusden)
|
Paren [van de duiven]. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`kerkelijke gemeente`
z. toel. (K360p Heusden)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23231 |
pasen |
pasen:
t es loat poaschen (K360p Heusden)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
nuchter kalf:
nøxtǝrǝ [kalf] (K360p Heusden),
nuchtere mutten:
nøxtǝrǝ mø̜tǝ (K360p Heusden)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
18183 |
passen |
passen:
passen (K360p Heusden, ...
K360p Heusden),
pasǝn (K360p Heusden)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|
33561 |
pastinaak |
pasnaken:
besnaken (K360p Heusden)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pə’stu.ər (K360p Heusden)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
pu.tər (K360p Heusden)
|
pater [RND]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
patrèjs (K360p Heusden)
|
patrijs
III-4-1
|
23284 |
patroonheilige, kerkpatroon |
patroon (<fr.):
baas (m)
ne patron (K360p Heusden),
heilige (m)
ne patroen (K360p Heusden)
|
Een patroon: uitspraak. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|