20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stiefvaaier (K360p Heusden)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
heimelik (K360p Heusden),
ook materiaal znd 1u, 65
heimelik (K360p Heusden)
|
geniepig [ZND 01 (1922)] || Heimelijk, geniepig, enz. [ZND 01u (1924)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
stier:
stī.r (K360p Heusden),
var:
vɛr (K360p Heusden),
vɛ̄r (K360p Heusden)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stɛi̯səl (K360p Heusden)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibø̄.gǝls (K360p Heusden)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hou̯ (K360p Heusden)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
stinkding:
stinkdink (K360p Heusden)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stūl (K360p Heusden)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
stof (K360p Heusden)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stofvod:
stōf˃voͅt (K360p Heusden),
stoͅf˃voͅt (K360p Heusden)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|