21087 |
zemelen |
zemelen:
zē.mǝlǝ (K360p Heusden)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
34311 |
zeug met biggen |
zoog:
zōx (K360p Heusden)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33146 |
zeven met de handzeef |
ziften:
zeftǝ (K360p Heusden)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
17693 |
zeveren |
zeveren:
zievert (K360p Heusden)
|
Het kind zevert (als het tanden krijgt). [ZND 08 (1925)]
III-1-1
|
19047 |
zich inbeelden |
uitdenken:
ook materiaal znd 27, 39
yt dènken (K360p Heusden)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wendelen:
we.ndǝlǝ (K360p Heusden)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
33038 |
zicht |
zicht:
zext (K360p Heusden)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
33029 |
zichter |
pikker:
pekǝr (K360p Heusden)
|
Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
ziek (K360p Heusden)
|
ziek [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
ziekte (K360p Heusden)
|
ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|