e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zemelen zemelen: zē.mǝlǝ (Heusden) De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.] II-3
zeug met biggen zoog: zōx (Heusden) Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.] I-12
zeven met de handzeef ziften: zeftǝ (Heusden) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zeveren zeveren: zievert (Heusden) Het kind zevert (als het tanden krijgt). [ZND 08 (1925)] III-1-1
zich inbeelden uitdenken: ook materiaal znd 27, 39  yt dènken (Heusden) inbeelden [ZND 01 (1922)] III-1-4
zich over de rug wentelen (zich) wendelen: we.ndǝlǝ (Heusden) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zicht zicht: zext (Heusden) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
zichter pikker: pekǝr (Heusden) Degene die de zicht en de pikhaak hanteert. [JG 1a; monogr.] I-4
ziek ziek: ziek (Heusden) ziek [ZND 08 (1925)] III-1-2
ziekte ziekte: ziekte (Heusden) ziekte [ZND 08 (1925)] III-1-2