e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gehemelte gehemelte: gehiemelte (Heusden, ... ) het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)] III-1-1
geit geit: gē̜.t (Heusden) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitestal geitestal: gē̜ ̞tǝ[stal] (Heusden) De ruimte in de stal waar de geiten zich bevinden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [L 38, 29; A 10, 9g; monogr.] I-6
gekraagde roodstaart roodstaartje: roedstèrteke (Heusden), ruutsterteke (Heusden) gekraagde roodstaart III-4-1
gekruld haar gekruld haar: gekrold heur (Heusden), krullenhaar: krollehoar (Heusden) hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)] III-1-1
geld geld: xɛld (Heusden) geld [RND] III-3-1
gele kwikstaart gele kwikstaart: gièle kwikstert (Heusden), hooiheerdje: hooiheurke (Heusden), koehoedertje: kojheujerke (Heusden), kwikstaart: kwikstèert (Heusden) gele kwikstaart || grote gele kwikstaart || kwikstaart, gele [G 04 (1974)] || kwikstaart, gele — III-4-1
gele lupine filipinen: flø`pine (Heusden) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gelijkspelen op zaad staan: op zoat sten (Heusden) Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)] III-3-2
geloven geloven: geleuven (Heusden), geluven (Heusden) Geloven. [ZND 35 (1941)] III-3-3