34170 |
kalven |
kalven:
kalvǝ (K360p Heusden),
kalǝvǝ (K360p Heusden)
|
Een kalf ter wereld brengen, gezegd van de koe. [JG 1a, 1b; N 3A, 46; S 16; L 1a-m; monogr.]
I-11
|
33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kálǝvǝr[stal] (K360p Heusden)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
18725 |
kam |
kam:
kamp - kem (K360p Heusden)
|
kam (enkelvoud - meervoud) [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kummen (K360p Heusden)
|
kammen [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
22336 |
kampen |
kabelen:
kabelen (K360p Heusden),
kampen:
kampen (K360p Heusden)
|
Uitmaken wie de winnaar is bij gelijke stand [kamp, kavalen, kanteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
aan nare kant van het kanaal (K360p Heusden)
|
Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
kandelaar:
kendeliër (K360p Heusden)
|
Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (K360p Heusden)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18293 |
kapmantel |
kapmantel:
ZND35,011b: Bestaat nog bij oude vrouwen.
kapmantel (K360p Heusden),
ZND35,011b: Bij bejaarde vrouwen.
kapmantel (K360p Heusden)
|
een kapmantel (ruime vrouwenmantel die meestal gedragen werd om naar de kerk te gaan) [ZND 35 (1941)]
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstoͅk (K360p Heusden)
|
kapstok [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|