21339 |
kostganger |
logeur (<fr.):
lozeur (K360p Heusden)
|
een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21550 |
kostschool |
pensionaat (<fr.):
pensionaot (K360p Heusden)
|
kostschool [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
krbənōͅjə (K360p Heusden),
kotelet:
koͅrtəleͅtə (K360p Heusden)
|
karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
koos (K360p Heusden, ...
K360p Heusden,
K360p Heusden,
K360p Heusden)
|
Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
kousband:
koosband (K360p Heusden)
|
kousenband [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kō.tǝr (K360p Heusden)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (K360p Heusden)
|
kraag [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
17562 |
kraakbeen |
kraakbeen:
kraakbien (K360p Heusden)
|
kraakbeen (zacht been; Fr. cartillage) [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pii.rḷkəs (K360p Heusden)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
znd 1 a-m; znd 1u, 135
kinnerbed (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
kraambed (in het - (ge)komen) [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|