24990 |
lauw |
lauw:
loo water (K360p Heusden)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aaerdom (K360p Heusden, ...
K360p Heusden)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)] || ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
leeg:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
leeg neuit (K360p Heusden)
|
loze noot [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (K360p Heusden)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegloeper (K360p Heusden)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30861 |
leest |
leest:
liǝst (K360p Heusden)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieuw (K360p Heusden)
|
Leeuw. [ZND 30 (1939)]
III-3-2
|
20110 |
leeuwenbek |
schaapsmuiltje:
-
schoapsmuilkes (K360p Heusden)
|
grote leeuwebek [ZND 40 (1942)]
III-4-3
|
21553 |
lei |
lei:
een lei (K360p Heusden)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
leiden:
lɛ̄ǝ (K360p Heusden)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|