e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

Gevonden: 3558
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
halm, stengel van de graanplant aar: [aar] (Heythuysen) De graanhalm is de meestal ronde en gelede stengel van de te velde staande graanplant. Hier het algemene woord, dat veelal ook de benaming voor de gehele graanplant is. Een aantal termen (bv. spier, spit, ...) wordt niet alleen gebruikt voor de stengel van de te velde staande graanplanten, maar ook -en blijkens een niet gering aantal aar-opgaven wellicht nog meer- voor de geoogste en gedorste graanstengels, de strohalm; zie de toelichting bij het volgende lemma ''strohalm'' (1.3.2). Veelal zijn ze ook toepasselijk op de grasspriet (zie het lemma ''grasspriet'' (1.5) in aflevering I.3), enkele zelfs op de graankorrel (zie het lemma ''graankorrel'' (2.6) in deze aflevering). Voor een aantal plaatsen werd het tweelettergrepige ''spieren'' als enkelvoud opgegeven. Zie afbeelding 2, a. [N P, 4b; JG 1a, 1b; L 1, a-m; S 12; Wi 13; monogr.] I-4
hals hals: hals (Heythuysen) Het gedeelte van de huid dat de hals bedekt. Zie afb. 1. [N 36, 4; N 60, 3f; N 60, 3g, N 60, 247] II-10
hals van de as hals: hals (Heythuysen), vooras: vooras (Heythuysen) Het gedeelte van de molenas dat op het metalen of hardstenen lager rust of draait. In geval van een houten as werd dit gedeelte vaak versterkt met smalle stroken ijzer, die in de lengterichting van de as werden aangebracht en waaromheen weer metalen banden werden bevestigd om het geheel bijeen te houden. Zie ook afb. 45 en de toelichting bij het lemma ɛlemmersɛ.' [N O, 10i; A 42A, 6] II-3
hals van de kleine spil hals van de spil: hals van de spil (Heythuysen) Het (dikke) gedeelte van de kleine spil dat zich in de steenbus van de ligger bevindt. Zie ook afb. 62 en de toelichting bij het lemma ɛhals van het staakijzerɛ.' [N O, 16c; A 42A, 23] II-3
halssnoer halsketting: halsketting (Heythuysen), halssnoer: halssnoer (Heythuysen) aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] III-1-3
halssteen assensteen: assensteen (Heythuysen), baansteen: baansteen (Heythuysen) Het lager van steen of pokhout waarop de hals van de molenas draait. Zie ook afb. 17. [N O, 28a; A 42A, 4] II-3
halve frank half frankje: (= ± 25 cent).  half frengske (Heythuysen) wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)] III-3-1
halve gulden halve gulden: halve gölje (Heythuysen) halve gulden, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
halve huid helftje: hɛlfjǝ (Heythuysen) De helft (in de lengte) van een al dan niet gelooide huid. Zie afb. 1. [N 36, 3] II-10
halve maan, eerste kwartier wassende maan: (vroeger).  wassənjə maon (Heythuysen) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4