e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kaar kaar: kār (Heythuysen) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaardenbol kaardenbol: WLD  kaardebol (Heythuysen, ... ) [N 92 (1982)]Weverskaarde (dipsacus fullonum 120 tot 150 cm groot. De plant heeft een krans van lange, rechtopstaande schutbladeren. De schutblaadjes steken uit boven het purperen blad en eindigen in buigzame of stijve stekels. Vroeger in Limburg gekweekt en daar we [N 92 (1982)] I-7, III-4-3
kaars kaars: kēͅrs (Heythuysen) kaars [RND] III-2-1
kaarten (ww.) kaarten: ka:rtə (Heythuysen) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kîês (Heythuysen) kaas [RND] III-2-3
kaasjeskruid broodjes: brêûdjes (Heythuysen), brø̄ǝtjǝs (Heythuysen) kaasjeskruid, groot || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.] I-5, III-4-3
kaasmijt made: maai (Heythuysen) mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)] III-4-2
kaatsbal kaats: ne kaats (Heythuysen) Bal. III-3-2
kaatsen kaatsen: ka:tsə (Heythuysen), kaatsen (Heythuysen) kaatsen [RND] || Met bal spelen (elast. bal). III-3-2
kachel, stoof stoof: stōͅf (Heythuysen) stoof, kachel III-2-1