33351 |
kalverstal |
kalverstal:
kǭvǝr[stal] (L292p Heythuysen)
|
De stal of de ruimte in de koestal waar de kalveren staan. Meestal is er geen afzonderlijke ruimte als kalverstal; de kalveren staan in een hoek van de koestal en deze hoek voor de kalveren wordt "kalverstal" genoemd. Vandaar dat n.a.v. de vraag "kalverstal" voor L 213, 248, 298, 381b, 386, Q 1, 113 en 202 koestal en voor L 270, 312, Q 34 en 102 stal werd opgegeven. Er zijn voor de kalverstal ook wel benamingen in gebruik, waaruit de leeftijd van de kalveren spreekt. Voor opgaven die een voor een kalf bestemde kist, bak, kooi e.d. betreffen, zie men het lemma "kalverhokje, kalverbak" (2.2.4). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden in paragraaf 1.2. [A 10, 9b; L 38, 25; monogr.; add. uit N 5A, 45a en 47b]
I-6
|
19453 |
kamerstoel |
kakstoel:
kakstool (L292p Heythuysen)
|
Klein draagbaar gemak in de vorm van een stoel (gemakstoel, kakstoel, kamerstoel, kakkedoor, stilletje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24509 |
kamille (alg.) |
kamille:
-
kamille (L292p Heythuysen),
stinkbloem:
Stinkende kamille (Anthemis cotula L.)
stinkbloom (L292p Heythuysen),
wilde kamille:
Valse kamille (Anthemis arvensis L.)
wilje kamille (L292p Heythuysen)
|
echte kamille [DC 50 (1975)] || stinkende kamille [DC 50 (1975)] || valse kamille [DC 50 (1975)]
III-4-3
|
20599 |
kandeel |
grog:
grok (L292p Heythuysen)
|
kandeel; Hoe noemt U: Warme drank bereid uit wijn (bier, melk) met eierdooiers, suiker en kaneel, al of niet met wittebrood (kandeel, zuipen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31171 |
kanthout |
kanthoutje:
kanthoutje (L292p Heythuysen)
|
Het langwerpig stuk hout, met inkepingen aan beide uiteinden, gebruikt om een siernaad aan te brengen langs de kant van het leer. Zie afb. 78. [N 36, 34; N 36, 33; N 36, 32; Li 1963, 34]
II-10
|
31162 |
kantschaaf |
kantensteker:
kantensteker (L292p Heythuysen)
|
Stalen instrumentje met holle voorkant waarmee men scherpe kanten afrondt aan de zijden van een leren riem. Zie afb. 74. [N 36, 36; Li 1963, 43]
II-10
|
29946 |
kaphamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (L292p Heythuysen)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.]
II-9
|
29949 |
kapheep |
steenpoetser:
štęjnputsǝr (L292p Heythuysen)
|
Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.]
II-9
|
18293 |
kapmantel |
kapmantel:
kapmantel (L292p Heythuysen)
|
schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25254 |
kapper, maat van 0,2 liter |
glaasje (bier):
glaasje bier (L292p Heythuysen)
|
de maat die een inhoud aangeeft van 0,2 liter [kapper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|