e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moedig (zijn) lef: lef (Heythuysen), niet bang voor de duivel: neet bang veur de duvel (Heythuysen) iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)] || moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] III-1-4
moer moer: moor (Heythuysen), mōōr (Heythuysen), voedster: voester (Heythuysen) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras moeras: muras (Heythuysen), moergrond: mōrgrōnjtj (Heythuysen) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moesdistel artisjok: artisjokke (Heythuysen) De artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente gegeten worden, de wilde artisjok (kardoen, kardons). [N 82 (1981)] III-4-3
moestuinx hof: hōͅ.f (Heythuysen, ... ), hōͅf (Heythuysen, ... ), moeshof: mōshōͅ.f (Heythuysen), mōshōͅf (Heythuysen) [N 05A (1964)] [N 11A (zj)] I-7
moezen tot moes koken: tot moos kaoke (Heythuysen) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3
mof mof: mof (Heythuysen) mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek] [N 23 (1964)] III-1-3
mok mot: mūt (Heythuysen) Eczeem of huidontsteking in de kootholte van het paard. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen natte en droge mok. De ontsteking ontstaat veelal door inwerking van vocht, het langdurig lopen op modderwegen en het staan op vuil en nat strooisel. Eerst ontstaan huidzwellingen, later zweertjes waaruit vocht komt dat tot korsten opdroogt of etterachtig wordt. De ziekte kan van langdurige aard zijn en tot kreupelheid leiden. [A 48A, 15; N 8, 90d, 90e en 90k; N 52, 32a; monogr.] I-9
moker moker: muǝkǝr (Heythuysen), zware hamer: zwǭrǝ hāmǝr (Heythuysen) Zware, vierkante ijzeren hamer met zeer korte steel voor het slopen van metselwerk. Zie ook afb. 12. Vgl. voor het eerste lid van het woordtype 'brokkeljonhamer' ook het Franse 'briquaillons' en het Waalse 'bricayons' ('steenpuin'). [N 30, 18b; N 30, 18a; monogr.] II-9
mokken mokken: mokken (Heythuysen) misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen] [N 85 (1981)] III-1-4