e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
punt, stip punt: puntj (Heythuysen) een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] III-4-4
punthamertje tegelhamertje: tēgǝlhē̜mǝrkǝ (Heythuysen) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9
pupil pupil: pupil (Heythuysen) Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)] III-1-1
put bultig: bøltjex (Heythuysen), krom: krom (Heythuysen) Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a] II-9
putter distelvink: distelvink (Heythuysen) putter III-4-1
raadsel(tje) raadsel(tje): e rèù:tselke (Heythuysen), en rao:dsel (Heythuysen), en raodsel (Heythuysen), en rödselke (Heythuysen) raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)] III-3-2
raam venster: venstǝr (Heythuysen  [(+)]  ) Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.] II-9
raam van de cultivator raam: dǝ rām (Heythuysen) De ijzeren staven die samen het draagraam van de cultivator vormen. [N 11A, 151h; monogr.] I-2
raam van de landrol welraam: wɛlrām (Heythuysen) Het door twee lange en twee korte balkjes gevormde raam waarin of waaronder de rol of cylinder kan draaien. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 2c; JG 1b add.; N 11A, 184b + c + 185b; monogr.] I-2
raar, vreemd raar: raar (Heythuysen), vreemd: vraemdj (Heythuysen), vreemdj (Heythuysen) raar [DC 02 (1932)] || vreemd: Hoe luidt in uw dialect het woord - [DC 19 (1951)] III-1-4