24409 |
ritnaald, larve van de kniptor |
eemol:
(? - moeilijk leesbaar)
eemol (L292p Heythuysen)
|
ritnaald, koperworm, schadelijke kniptor-larve die van plantenwortels leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25039 |
ritselen |
schoevelen:
sjufelen (L292p Heythuysen)
|
een zacht, onregelmatig, schuifelend, ruisend of krakend geluid geven [ritselen, rispelen, snirsen, krimmelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33478 |
rode aalbes |
miemerten:
mimerte (L292p Heythuysen),
rode miemeren:
rooi miemere (L292p Heythuysen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33231 |
rode biet |
kroot:
krǫt (L292p Heythuysen),
rode kroot:
rūǝi̯ krǭǝt (L292p Heythuysen),
slakroot:
slāi̯krǫt (L292p Heythuysen)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
20886 |
rode bieten |
saladekroten:
slaajkrote (L292p Heythuysen)
|
rode bieten; Wanneer ze als groente voor het eten bestemd zijn en er wordt thuis gevraagd: "Wat eten we vandaag?"wat wordt er dan geantwoord? "We eten vandaag ............. [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
24405 |
rode bosmier |
bosaamzeiksel:
bosaomzeiksel (L292p Heythuysen),
rode aamzeiksel:
ròoj aomzeiksel (L292p Heythuysen)
|
mier, grote donkere [DC 43 (1968)] || mier, kleine rode — [DC 43 (1968)]
III-4-2
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
roeed moos (L292p Heythuysen),
roeëd moos (L292p Heythuysen),
rŏĕad moos (L292p Heythuysen)
|
Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
rooj (L292p Heythuysen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26218 |
roedegaten |
asgaten:
asgaten (L292p Heythuysen),
assekopgaten:
assekopgaten (L292p Heythuysen)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
26162 |
roedewiggen |
spieën/spijen:
spieën/spijen (L292p Heythuysen),
wiggen:
wiggen (L292p Heythuysen)
|
De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76]
II-3
|