e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tafelbroeder; niet te gebruiken tafelbroer: toafelbroor (Heythuysen) tafelbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2
tafelmes boterhammenmets: bŏtterhammemèts (Heythuysen) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tafelpoot tafelpoot: tōͅfəlpōət (Heythuysen) tafelpoot [DC 49 (1974)] III-2-1
tafelzuster; niet te gebruiken tafelzuster: toafelzuster (Heythuysen) tafelzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
tak (alg.) tak: tak (Heythuysen), tek (Heythuysen), tek mv (Heythuysen) (jonge) takken mv. [DC 41 (1966)] || dikke tak [DC 25 (1954)] || tak III-4-3
tak van een geslacht tak: (van familie).  tak (Heythuysen) de tak van een geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] III-2-2
takken (coll.) kroon: kroon (Heythuysen) Alle takken samen (griend, kroon, gezwaai). [N 82 (1981)] III-4-3
talud boord: bǭrt (Heythuysen), kant: kanjtj (Heythuysen) De aflopende kant van een weg, dijk of sloot. Een aantal woordtypen duidt op een sloot of greppel naast de weg, terwijl gevraagd was naar de ø̄aflopende kant van een weg, dijk, of slootø̄. [N M, 27; N 11, 7a; N 11, 7b; monogr.] I-8
tanden van een riek tanden: tɛnj (Heythuysen) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandenstoker tandenstoker: tandestoker (Heythuysen) een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden en kiezen of in kiezen zijn blijven zitten [tandestoker, kloker, koter] [N 86 (1981)] III-1-3