e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
torenvalk stootkop: s(j)tootkop (Heythuysen) torenvalk III-4-1
tornen lossnijden: losšni-jǝ (Heythuysen), lostrakelen: lostrǫkǝlǝ (Heythuysen) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif roosduifje: rôêsduufke (Heythuysen) tortelduif III-4-1
touw om het hooi vast te sjorren bindtouw: bindtouw (Heythuysen), lijn: līn (Heythuysen) Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.] I-3
traag lui: lui (Heythuysen), traag: traag (Heythuysen) niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] III-1-4
traag praten zemelen: zemelen (Heythuysen) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trant gang: gank (Heythuysen) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
trap trap: trap (Heythuysen) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] III-2-1
trappelen trappelen: trappelen (Heythuysen) Trappelen: in vlug tempo de voeten beurtelings oplichten en weer neerzetten (trappelen, trampelen, droebelen). [N 84 (1981)] III-1-2
traproede roede: rooi (Heythuysen) Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)] III-2-1