e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
urineren pissen: pisse (Heythuysen), zeiken: zęi̯kǝ (Heythuysen) urineren van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting hebben, gezegd van vee. [N 38, 18b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11, III-1-1
vaars vaars: vē̜rs (Heythuysen) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatje, maat van 250 liter wijnvat: wijnvat (Heythuysen) de maat die een inhoud aangeeft van 250 liter [kwartje, meuken, okshoofd, vaatje] [N 91 (1982)] III-4-4
vademen (de/een) naald(e) vamen: dǝ nǭ.l(t)j v ̇ē̜mǝ (Heythuysen), door het oog van de/een naald(e) steken: dōr ǝt awx van dǝ nǭltj stē̜kǝ (Heythuysen), in de/een naald(e) doen: en ǝ nǭ.l(t)j dōn (Heythuysen) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader pap: pap (Heythuysen), papa: pappa (Heythuysen), cf. VD s.v. "pappa  pappa (Heythuysen), vader: vaader (Heythuysen, ... ), vader (Heythuysen, ... ) (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] III-2-2
vagebond landloper: landjluiper (Heythuysen) een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] III-1-4
vak van een kast vak: vak (Heythuysen) Deel van een kast dat door schotjes of deurtjes van de rest gescheiden is (vak, loket) [N 79 (1979)] III-2-1
vallende tand liggende tand: legǝndjǝ tantj (Heythuysen) k˲valǝndǝ tsa [N 31, 28a; monogr.] II-9
valsteiger valsteiger: val[steiger] (Heythuysen) Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.] II-9
van de leg afraken van de leg raken: van dǝ lęk rākǝ (Heythuysen) [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12